Jesaja 12: 1-6
1 Op die dag zul je zeggen: ‘Ik zal U loven, HEER. U bent woedend op mij geweest, maar uw toorn is geweken, U troost mij. 2 God, Hij is mijn redder. Ik heb een vast vertrouwen, ik ben niet bang, want de HEER is mijn sterkte, Hij is mijn beschermer, Hij heeft mij redding gebracht.’ 3 Vol vreugde zullen jullie water putten uit de bron van de redding. 4 Op die dag zullen jullie zeggen: ‘Loof de HEER, roep zijn naam uit. Maak alle volken zijn daden bekend, verkondig zijn verheven naam. 5 Zing een lied voor de HEER, machtig zijn zijn daden. Laat heel de aarde dit weten. 6 Jubel en juich, inwoners van Sion, want groot is de Heilige van Israël, die in jullie midden woont.’ (NBV21)
We zingen vandaag een lied mee van de Profeet Jesaja. Vandaag zingen we een bijzonder loflied. Het bezingt de vreugde van de bevrijding. Op de plaats waar het staat in het boek van de profeet Jesaja is er nog helemaal geen sprake van bevrijding. Jesaja heeft wel geschreven dat die komt die bevrijding, het volk zal ooit terugkeren uit de ballingschap, maar het is nog lang niet zover. Maar Jesaja weet al wel hoe het volk zal gaan zingen als het zover is en dat mogen we vandaag meezingen. Want hier loopt het op uit, op de bevrijding en het zingen van liederen. Nu zul je denken dat er nog een heel boek Jesaja volgt, maar dat lijkt maar zo. Het boek van de profeet Jesaja bestaat uit een paar verschillende boeken die in tijd op elkaar volgen en waarvan de inhoud steeds op elkaar lijkt zodat ze in de loop van de tijd bij elkaar in een boek terecht zijn gekomen. Dit lied sluit het oudste deel van het boek van de profeet Jesaja af.
En net als na de doortocht door de Schelfzee toen het volk Israël ontsnapt was aan de Farao en op de drempel van de woestijn stond wordt er gezongen van bevrijding. Jesaja is namelijk helemaal niet zo somber over de ballingschap. Dat is wel erg, dat had wel niet gemoeten maar het kan ook betekenen dat het volk eindelijk leert zich bij de God van Israël te houden en de weg van de God van Israël te gaan. Die Weg loopt uit op de heerschappij van de God van Israël over heel de wereld. Die heerschappij komt als eerst het volk Israël en vervolgens alle volken geleerd hebben hun naaste lief te hebben als zichzelf. Daarvoor moest het volk Israël eerst door de woestijn. Daar in de woestijn maakte het kennis met de God van Israël en met de richtlijn van heb Uw naast lief als Uzelf. Daar bouwde het de tent der ontmoeting waar het volk of haar afgevaardigden samen kwamen om na te gaan hoe het verder moest door de woestijn. Op de rand van de ballingschap vraagt de profeet Jesaja zich hetzelfde af als het volk op de rand van de woestijn. Kun je je toevertrouwen aan die God die je niet kunt zien maar die beloofd heeft met je mee te gaan de woestijn door?
De profeet zingt hier over een vast vertrouwen dat bij hem niet wankelt. De koning uit zijn tijd, Achaz, had tegen alle waarschuwingen in wel getwijfeld en bondgenootschappen gesloten met de verkeerde wereldmachten. Die hadden verloren en nu was het volk overgeleverd aan een bondgenootschap van Efraïm en Assyrië. Voor ons is de vraag of wij vandaag na de dood van Jezus, en de opstanding, met diezelfde God door willen gaan. Durven wij het aan om in een tijd waarin het individu voorop staat, waar het eigen gelijk overheerst, waar succes en persoonlijke groei de enige godsdiensten lijken, het te doen met het heb Uw naaste Lief als Uzelf ? Durven wij het aan het op te blijven nemen voor de hongerigen op aarde, voor de ontrechten, voor de slachtoffers van oorlog en geweld, voor de verworpenen der aarde? Durven we te blijven geloven dat de dood niet het laatste woord heeft? We weten dat de keuze voor de weg van God zal leiden tot een betere wereld en eigenlijk weten we ook dat er geen andere keuze is. We kunnen persoonlijk nooit zo groot groeien dat die betere wereld gemaakt kan worden, dat maken moeten we aan God overlaten, vanaf vandaag kunnen we het alleen maar voor de mensen opnemen, dat moet genoeg zijn.