Jesaja 11:11-16
11 Op die dag heft de Heer opnieuw zijn hand op om wat van zijn volk nog overbleef vrij te kopen uit Assyrië en Egypte, uit Patros, Nubië en Elam, uit Sinear en Hamat, en van de eilanden in zee. 12 Dan steekt Hij een vaandel op voor de volken. Hij brengt bijeen wie uit Israël verdreven waren, de vluchtelingen uit Juda brengt Hij samen, van de vier uiteinden van de aarde. 13 Efraïms afgunst zal verdwijnen, aan Juda’s vijandschap komt een eind. Efraïm is niet meer afgunstig op Juda, Juda is Efraïm niet meer vijandig. 14 Ze strijken neer op de flank van Filistea, aan de zee, samen beroven zij de stammen in het oosten; ze leggen de hand op Edom en Moab en de Ammonieten zullen hun gehoorzamen. 15 Dan zal de HEER de zeearm van Egypte splijten; de Eufraat bedwingt Hij met zijn machtige adem, Hij slaat het water uiteen in zeven beken waar men droogvoets door kan gaan. 16 Zo baant Hij een weg uit Assyrië voor wat er van zijn volk nog overbleef, zoals eens voor Israël, toen het wegtrok uit Egypte. (NBV21)
Die profeet Jesaja durfde tenminste. Want net was zijn volk voor een groot deel weggevoerd naar Babel of Jesaja stond op en voorspelde dat ze terug zouden keren. Niet alleen dat, het zou nog vrede tussen de vijandige stammen van Israël worden ook en de buurvolken zullen zich in de toekomst onderwerpen aan de wil van Israël. Durf dat eens te voorspellen als je volk net is weggevoerd. Voor dat soort mensen hebben we in onze dagen hele kundige psychiatrische inrichtingen. Maar Jesaja zegt eigenlijk hetzelfde als ooit een Franse Koning zei: de geschiedenis herhaalt zich. Voor Jesaja was er een herinnering aan de uittocht uit Egypte. Toen werd het volk verlost van een slavernij waarvan weldenkende mensen zouden zeggen dat je daar nooit van verlost zou kunnen worden. Het belang dat Egypte had bij dat handvol slaven in de delta van de Nijl was wel erg groot.
Toch, ondanks dat, was het gelukt met have en goed de woestijn in te vluchten en het leger van Egypte met haar strijdwagens en paarden te ontlopen. Maar Jesaja heeft tussen de regels door ook een voorwaarde voor de bevrijding, de terugkeer uit de ballingschap en de vrede tussen de stammen en met de omringende volken. Dat is het volgen van de weg die God zal wijzen aan de ballingen, dezelfde weg als eens voor Israël toen het wegtrok uit Egypte. Die Weg kennen we, dat is de Weg van Heb-Uw-Naaste-Lief-Als-Uzelf. Pas als het volk leert onvoorwaardelijk alles voor elkaar over te hebben, dat uitstraalt door ook onvoorwaardelijk beschikbaar te zijn voor de armsten, de minsten, dan kan het weer het volk van God worden, dan komt het weer terug in het land overvloeiende van melk en honing, dan vormt het een vaandel voor de volken, een door God opgericht vaandel waar alle volken zich achter kunnen scharen. Het zijn visioenen die ook ons zouden moeten aanspreken.
Want roept ook onze wereld niet om vrede en gerechtigheid? Zijn er ook in onze wereld niet talloze slachtoffers van oorlog en geweld? Wordt het ook in onze wereld niet tijd om de wapens om te smeden tot ploegscharen? Zijn er ook in onze wereld niet duizenden en tienduizenden die honger lijden en geen uitzicht hebben op voedsel? De Weg die Jesaja ons vandaag wijst is dat, hoe diep we misschien ook gezonken lijken, hoe machteloos kleine mensen op weten te kijken naar al die grote ingewikkelde wereldproblemen en de overheersende wereldmachten, op de Weg die God ons wijst ligt ook voor ons zwakke en machteloze kleine mensen de mogelijkheid die wereldvrede en dat stillen van honger en het krijgen van gerechtigheid te bereiken. Het is de enige weg, het is geen gemakkelijke weg. Die Weg, zegt Jesaja, is ook voor ons door God zelf bereid. We hoeven die Weg alleen maar te gaan. Mensen op te zoeken die samen met ons de Weg van heb uw naaste lief als uzelf willen gaan en dan aan de slag. Vandaag mogen wij ook opnieuw met dat werk beginnen.