Genesis 25:19-34
Ook in onze samenleving heeft eeuwenlang de oudste het eerste erfrecht gehad, het eerstgeboorterecht. Een vanzelfsprekendheid waar de Bijbel zich van begin af tegen verzet heeft. Niet de oudste zoon van Adam, Abel maar de tweede, Kain wordt de erfgenaam. En niet de oudste zoon van Abraham, Ismael, maar de tweede, Izaak, wordt de erfgenaam. En in dit verhaal wordt in geuren en kleuren geschilderd hoe niet de behaarde, die als eerstgeborene alle rechten had, maar de onderkruiper het eerstgeboorterecht krijgt en de behaarde voortaan als rooie door het leven moet. De namen zijn in dit geval maar even vertaald want Ezau betekent behaarde, Jacob, onderkruiper of hielenlikker en Edom is rood, de Edomieten dus de roden, naar de kleur van de aarde in het land waarin zij woonden. We herinneren ons nog dat God in het eerste hoofdstuk van Genesis de roodbloedige mens uit de rode aarde vormde. Pas kortgeleden in onze geschiedenis hebben we geleerd de erfenissen onder de kinderen te verdelen. Kinderen van een boer, een middenstander, of de eigenaar van een familliebedrijf? die de zaak willen overnemen weten hoe funest die verdeling van de erfenis kan zijn. Daarbij komt dat sinds kort ook nog in de wet is vastgelegd dat de overblijvende partner automatisch het vruchtgebruik van de erfenis krijgt. Voor een samenleving waar veruit de meerderheid van de mensen leefde van het eigen bezit is het hebben van één erfgenaam het meest voor de hand liggende. De Bijbel wil ons voorhouden dat het niet alleen om bezit gaat maar ook om hoe je er mee omgaat. Is het onverschilligheid of is het om voor de zwakken te zorgen, om gastvrij te kunnen zijn, om de overtuiging van de famillie voort te kunnen zetten. Voor Jacob zal het nog een hele worsteling worden om de juiste weg te vinden. Maar in onze samenleving moeten we soms opnieuw leren dat het verdelen van erfenissen ook kan betekenen een ander betere kansen? geven en dus niet direct en op voorhand tot een verdeling over gaan.