2 Koningen 9:14-29
14 Jehu, de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi, beraamde een complot tegen koning Joram. Die had met heel het leger van Israël Ramot in Gilead verdedigd tegen koning Hazaël van Aram, 15 maar was naar Jizreël teruggekeerd om te herstellen van de verwondingen die de Arameeërs hem tijdens de slag met koning Hazaël van Aram hadden toegebracht. ‘Als jullie het ermee eens zijn,’ zei Jehu tegen de andere bevelhebbers, ‘laten we er dan voor zorgen dat niemand uit de stad ontsnapt om in Jizreël te vertellen wat hier gebeurd is.’ 16 Daarop reed hij zelf naar Jizreël, waar Joram gewond te bed lag. Koning Achazja van Juda was ook naar Jizreël gekomen om Joram te bezoeken. 17 Toen de wachtpost op de toren van Jizreël Jehu en zijn gevolg in het oog kreeg, meldde hij dat er een stoet in aantocht was. Joram beval dat hun een ruiter tegemoet moest gaan om te vragen of alles in orde was. 18 De ruiter ging hun tegemoet en zei: ‘De koning laat vragen of alles in orde is.’ ‘Dat gaat je niets aan,’ antwoordde Jehu. ‘Volg mij.’ De wachtpost meldde dat de bode de stoet had bereikt en niet terugkeerde. 19 Joram stuurde een tweede ruiter, en toen deze bij Jehu kwam zei hij: ‘De koning laat vragen of alles in orde is.’ ‘Dat gaat je niets aan,’ antwoordde Jehu. ‘Volg mij.’ 20 De wachtpost meldde dat de bode de stoet had bereikt en niet terugkeerde. En hij voegde eraan toe: ‘Aan zijn rijstijl te zien is het Jehu, de zoon van Nimsi, die de stad nadert, want hij rijdt als een waanzinnige.’ 21 Hierop beval Joram zijn wagen in te spannen. De wagen werd ingespannen en koning Joram van Israël en koning Achazja van Juda reden uit, ieder in zijn eigen wagen, Jehu tegemoet. Op de akker van de Jizreëliet Nabot troffen zij elkaar. 22 Toen Joram Jehu zag, vroeg hij: ‘Is alles in orde, Jehu?’ Jehu antwoordde: ‘Hoe kan alles in orde zijn zolang de losbandige praktijken en de toverkunsten van uw moeder Izebel voortduren?’ 23 Joram wendde de teugels en vluchtte weg, terwijl hij Achazja toeriep: ‘Verraad, Achazja!’ 24 Maar Jehu greep zijn boog en trof Joram tussen zijn schouderbladen. De pijl ging dwars door zijn hart en Joram zakte in zijn wagen in elkaar. 25 Jehu zei tegen zijn adjudant Bidkar: ‘Pak hem op en gooi hem op de akker van de Jizreëliet Nabot. U herinnert u vast nog hoe wij tweeën zij aan zij achter zijn vader Achab reden toen de HEER de volgende profetie over hem uitsprak: 26 “Zo waar Ik gisteren het bloed van Nabot en zijn zonen heb zien vloeien – zo spreekt de HEER –, zo waar zal Ik het u op deze akker vergelden – zo spreekt de HEER.” Dus pak hem op en gooi hem op de akker, zoals de HEER heeft gezegd.’ 27 Koning Achazja van Juda, die zag wat er gebeurde, vluchtte in de richting van Bet-Haggan. Maar Jehu zette de achtervolging in en riep: ‘Dood ook hem!’ Achazja werd getroffen terwijl hij in zijn wagen de pas van Gur bij Jibleam op reed. Hij wist te ontkomen naar Megiddo, en daar is hij gestorven. 28 Zijn dienaren brachten zijn lichaam op een wagen over naar Jeruzalem, waar ze hem begroeven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. 29 Achazja was koning van Juda geworden in het elfde regeringsjaar van Joram, de zoon van Achab.(NBV21)
Hoe kun je een koningsmoord goedpraten? De Bijbel geeft er in het gedeelte dat we vandaag lezen een voorbeeld van. Jehu moordt de koningen van Israël en Juda uit en geeft daarvoor als reden een voorspelling die van God afkomstig zou zijn. Mag dat? Mag je zo met de woorden van God omgaan dat die je eigen daden rechtvaardigen? Dit verhaal doet daar geen uitspraak over. Dit verhaal gaat over recht en gerechtigheid. Centraal daarbij staat de akker van Nabod. Die akker staat niet zomaar in het verhaal. Die akker is heilige grond. Die akker gaat terug op Jozua die het land Israël verdeelde onder de families die het land hadden ingenomen met als doel de mensen in Israël tot in eeuwigheid te verzekeren van genoeg eten om te blijven leven. Zo’n akker was die akker van Nabod ook, of ook geweest. We hebben al gelezen dat het huis van Achab veroordeeld was om wat Izebel had gedaan. Zij had vreemde goden en hun godsdienst in het land gebracht.
Die godsdienst ging over vruchtbaarheid en de dienst aan de vruchtbaarheid. Rijken en machtigen waren vruchtbaarder dan armen en zwakken. Die laatsten kosten alleen maar. Dus moet je de rijken en de machtigen ter wille zijn als je arm en zwak bent, dan kun je misschien mee profiteren van die rijkdom en die macht. Dat was de godsdienst van Izebel. En in het kader van die godsdienst had ze haar man koning Achab verleid om de akker van Nabod in bezit te nemen om er een groentetuin voor eigen gebruik van te maken. Maar de akker van Nabod paste in de godsdienst van de God van Israël. Die God trok mee met de slaven uit Egypte, die God had zich verbonden aan de zwakken en de onderdrukten. Er was dus oorlog tussen de God van Israël en de godsdienst van Izebel. Toen Achab besloot om Nabod en zijn zonen om te brengen op hun eigen akker, omdat ze zich hadden verzet tegen de wensen van de Koning, leek het of de godsdienst van Izebel het had gewonnen.
Maar God laat de geschiedenis altijd anders aflopen. Uiteindelijk blijken de armen en de zwakken de belangrijkste motoren van de geschiedenis te zijn. Niet de nazi’s houden de herinnering aan de holocaust levend maar de slachtoffers bepalen onze herinnering er aan en de nazi’s worden vervolgd waar ze ook opnieuw dreigen op te duiken. Zo loopt het ook af met het koningshuis van Achab. Dat sterft uit op de akker van Nabod, waarmee Nabod het verloop van de geschiedenis van Israël bepaalt en niet Achab. Ook bij ons horen we nog wel eens de redenering dat rijken en machtigen er moeten zijn om de armen en de zwakken mee te laten profiteren. Volgens de Bijbel loopt dat uit op onrecht. In de Bijbel wordt uitgegaan van eerlijk delen, van je naaste liefhebben als jezelf. Aan ons om de keus te maken, voor de God van Israël door naast de zwakken en de armen te staan, of voor de godsdienst van Izebel en de machtigen en de rijken naar de mond te spreken.