1 Koningen 22:13-28
13 De bode die Micha was gaan halen, zei tegen hem: ‘Luister, alle profeten verzekeren de koning eensgezind dat de strijd goed zal aflopen. Mogen uw woorden even gunstig zijn als die van hen.’ 14 Maar Micha zei: ‘Zo waar de HEER leeft, ik zeg alleen wat de HEER mij in de mond legt.’ 15 Hij ging naar de koning toe, die hem vroeg: ‘Micha, zullen wij tegen Ramot in Gilead ten strijde trekken, of kunnen we er beter van afzien?’ ‘Trek op,’ antwoordde Micha. ‘Uw veldtocht zal slagen en de HEER zal u de stad in handen geven.’ 16 Hierop zei de koning: ‘Hoe vaak heb ik u niet bezworen om in de naam van de HEER niets dan de waarheid tegen mij te spreken?’ 17 Toen zei Micha: ‘Ik zag Israël verspreid over de berghellingen, als een kudde schapen die geen herder heeft. De HEER zei: “Ze hebben geen leider, laat ieder in vrede naar huis terugkeren.”’ 18 De koning van Israël zei tegen Josafat: ‘Heb ik het u niet gezegd: hij profeteert nooit iets goeds over mij, alleen maar onheil!’ 19 Micha zei: ‘Luister naar wat de HEER te zeggen heeft. Ik zag de HEER op zijn troon zitten, en aan weerszijden van hem stonden alle hemelse machten opgesteld. 20 De HEER vroeg: “Wie gaat Achab overhalen om tegen Ramot in Gilead ten strijde te trekken, zijn ondergang tegemoet?” De een zei dit en de ander dat, 21 en ten slotte trad een van de geesten op de HEER toe en zei: “Ik zal hem overhalen.” “Hoe wil je dat doen?” vroeg de HEER. 22 “Ik zal naar hem toe gaan en leugens spreken door de mond van al zijn profeten,” zei de geest. “Doe dat,” zei de HEER. “Het zal je beslist lukken.” 23 Welnu, zo heeft de HEER in de mond van al deze profeten van u leugens gelegd. Hij heeft het juist slecht met u voor.’ 24 Sidkia, de zoon van Kenaäna, kwam op Micha af en sloeg hem in zijn gezicht. ‘Wilt u soms beweren dat de geest van de HEER van mij naar u is overgestoken om tegen u te spreken?’ vroeg hij. 25 ‘Dat zult u wel merken,’ zei Micha, ‘op de dag dat u probeert u te verschuilen op een verborgen plek in een huis.’ 26 De koning van Israël zei: ‘Breng Micha naar Amon, de stadscommandant, en naar mijn zoon Joas. 27 Zeg tegen hen dat ze hem in de gevangenis moeten opsluiten en op water en brood moeten zetten totdat ik behouden ben teruggekeerd.’ 28 Hierop zei Micha: ‘Als u behouden terugkeert, is het niet de HEER die door mijn mond gesproken heeft.’ (Micha was het ook die zei: ‘Luister, volken, allemaal!’) (NBV21)
Je kent ze wel die evangelisten die de mond vol hebben van “Gods plan met jou”. En jij maar denken wat zouden ze toch bedoelen? En maar terugkomen bij ze, en maar bidden, en maar geld geven. Maar dat plan is steeds niets anders dan die evangelist volgen en geld geven. De sfeer is goed, de muziek is prachtig en dat moet dus wel van God komen want er wordt veel over God, over Jezus en over de hemel gesproken. Maar kijk uit. Soms stuurt God leugengeesten om duidelijk te maken waar Gods plan niet werkt. Dat plan van God is eigenlijk voor iedereen gelijk. Als je je naaste lief hebt als jezelf dan volg je Gods plan en als iedereen op aarde dat doet dan is Gods plan volvoert. Het verhaal van vandaag gaat over dat soort mooie Evangelisten en het plan van God. In de tijd van Israël heetten die sprekers van God nog profeten, maar ook profeten zijn mensen en die praten maar al te graag de machtigen der aarde naar de mond. Er is toch niets mooiers dan de Koning van Israël goede boodschappen te geven.
De sfeer is goed, de muziek is hemels, dat moet wel van God komen. Als een stier met ijzeren hoorns is die God van Israël. Alleen de profeet Micha let op de gewone mensen, de armen, de zwakken, de mensen die wel uitkijken om een oorlog te beginnen, ze hebben al niks en dan verliezen ze ook nog het laatste dat hen in leven houdt. Micha ziet ze, als de Koning de oorlog verliest dan zwerven ze als schapen zonder herder over de bergen, dan zijn ze aan alles en iedereen overgeleverd. Daar houdt die mooie koning in zijn staatsiegewaad voor de sterke muren van de stad geen rekening mee. Wij zien dat soms ook, als een evangelist vertrekt dan valt de gemeente uit elkaar en blijkt er geen enkel plan te zijn om iets te doen. Kerken hebben taaie structuren, daar is vaak geen hemelse muziek, daar wordt je maar steeds opgeroepen om je naaste lief te hebben als jezelf, daar moet je je met zieken, met gevangen, met armen, met verre arme landen bezig houden. Daar gaat het eerst over zaken waar jezelf niks aan hebt, waar je je niet beter van gaat voelen, waar je geen maatschappelijk succes door krijgt.
Prachtige bondgenootschappen en fraaie statiegewaden zoals Koning Achab heeft zitten er niet in. Die Koning heeft dat zelf wel door. Als ook Micha zegt dat hij maar oorlog moet gaan voeren dan voelt de Koning de adder die in het gras van Micha’s boodschap verborgen zit. En jawel, God wil van zo’n koning af, die brengt uiteindelijk de armen van het volk alleen maar onheil. De mooi pratende profeet Sidkia, die van de ijzeren hoorns, wil de zaak nog redden. Maar er is geen redden aan. Niet Micha is verantwoordelijk voor de keuzes die Achab maakt, niet God is verantwoordelijk voor de oorlogen van de mensen, niet God stelt zich op als concurrent van de goden van winst en profijt. Het zijn de mensen zelf die de keuzes maken. Daarom is elke dag aan ons de vraag welke keuzes wij maken. Volgen wij het plan van God om onze naaste lief te hebben als onszelf? Of luisteren we naar zoete vogelaars die ons verstrikken in hun netten.