Psalm 142
1 Een kunstig lied van David, een gebed toen hij in de spelonk was. 2 Luid roep ik tot de HEER, luid smeek ik de HEER om genade, 3 bij Hem stort ik mijn hart uit, bij Hem klaag ik mijn nood. 4 Ik ben ten einde raad, U kent de weg die ik moet volgen, U weet dat op mijn pad een strik verborgen ligt. 5 Ik kijk om me heen en zie niemand die om mij geeft, nergens een toevlucht voor mij, niemand die hecht aan mijn leven. 6 Ik roep tot U, HEER: ‘U bent mijn schuilplaats, al wat ik heb in het land der levenden.’ 7 Hoor mijn noodkreet, ik ben uitgeput en moe, verlos mij van mijn vervolgers, zij zijn sterker dan ik. 8 Bevrijd mij uit de kerker, dat ik uw naam mag loven in de kring van de rechtvaardigen: U hebt naar mij omgezien. (NBV21)
Vandaag zingen we met de kerk een kunstig lied mee. Het is dus niet zomaar een liedje dat je op hoek van de straat zingt, maar een echt gedicht van een echte dichter. Wie die dichter is weten we niet. Het boek van de Psalmen is onderverdeeld in vijf gedeelten, voor elk van de boeken van de Tora één deel. De psalmen zijn gekozen uit een aantal verzamelingen. Die verzamelingen waren vooral in gebruik bij de priesterkoren die in de voorhof van de Tempel met hun muziek de gelovigen in de juiste stemming moesten brengen. Er was ook een bundel die een grotere verspreiding had. Die bundel heette David. Veel mensen geloofden dat de psalmen uit die bundel ook echt door David waren gemaakt. Maar als je de Hebreeuwse teksten goed bestudeerd moet je een andere conclusie trekken. Het zijn liederen die vooral ook de verhalen over David kunnen begeleiden. Dat is vandaag ook het geval. Het is een gebed dat aan David wordt toegedacht toen hij in de spelonk was.
En er zijn een paar verhalen van David die op de vlucht voor zijn vijanden een toevlucht moest zoeken in een grot, een rotsspelonk. Eén van die verhalen is extra spannend. Koning Saul was op jacht naar David met zijn hele leger. David en zijn handvol metgezellen hadden zich verstopt in een grot. Buiten in de vallei stond het leger van Saul die zelf het bevel voerde. De manschappen kregen het bevel ook de grotten te onderzoeken. David trok zich met zijn manschappen zo ver als mogelijk achter in de grot terug. Toen de soldaten kwamen hielden ze hun adem in. Maar ze werden niet ontdekt. Het meest spannende kwam pas later. Toen de avond viel kwam Saul zelf naar de grot en legde zich bij de ingang te slapen. Midden in de nacht sneed David een stuk van Sauls mantel af en confronteerde de volgende morgen de Koning met zijn vredelievendheid. Voor even staakte Saul de achtervolging. Het is dan ook niet zo vreemd dat een lied dat voor een gevangene is geschreven vastgebonden wordt aan dit verhaal.
In het verhaal over David en Saul werd verteld dat God het leven van Saul in de handen van David had gelegd. In plaats van Saul te doden volgde David het gebod van God dat zegt: Gij zult niet doden. Pas als God geen andere uitweg bood dan vijanden te doden ging David daartoe over. Daarom werd David een koning naar Gods hart. Iemand die onschuldig in een kerker zit, of als oorlogsbuit door een vijand wordt vastgehouden zou willen dat hij net zo beschermd wordt als David werd toen hij op de vlucht was voor Saul. Deze Psalm geeft als antwoord op het klagen van de gevangene dat God die gevangene inderdaad beschermt. Men kan die gevangene niet meer doen dan dood maken en wat betekent de dood als je geloofd dat de God van Israël jou het leven geeft. Zolang je niet gestorven bent is het niet de vijand die je het leven geeft maar God. Die troost mogen we allemaal ervaren en allemaal mogen we die troost beantwoorden door ons te verzetten tegen het doden van elk mens op aarde. Voor gelovigen is het dezer dagen dan ook een raadsel waarom de voedselbanken steeds drukker worden en bij defensie de duurste gevechtsvliegtuigen worden gekocht. Leven en dood bevinden zich om de hoek.