1 Koningen 14:1-20
1 In die tijd werd Jerobeams zoon Abia ziek. 2 Jerobeam zei tegen zijn vrouw: ‘Kom, verkleed je zo dat niemand je als mijn vrouw herkent, en ga naar Silo. Daar woont de profeet Achia, die mij voorzegd heeft dat ik koning over dit volk zou worden. 3 Neem tien broden, een paar koeken en een kruik honing voor hem mee en ga naar hem toe; hij zal je vertellen hoe het met onze zoon zal aflopen.’ 4 De vrouw van Jerobeam deed wat hij gezegd had. Ze ging naar Silo, naar het huis van de profeet Achia. Achia kon niet meer zien, want zijn ogen waren door de ouderdom helemaal dof geworden. 5 Maar de HEER had tegen Achia gezegd: ‘De vrouw van Jerobeam komt naar je toe om je te raadplegen over haar zoon, die ziek is. Ze zal in vermomming bij je komen.’ En Hij zei tegen Achia wat hij tegen Jerobeams vrouw moest zeggen. 6 Toen Achia de vrouw bij de deur hoorde aankomen, begroette hij haar als volgt: ‘Kom binnen, vrouw van Jerobeam. Waarom hebt u zich vermomd? Ik moet u een nare boodschap overbrengen. 7 Ga naar Jerobeam en zeg tegen hem: “Dit zegt de HEER, de God van Israël: Ik heb je verheven boven het volk en je als vorst over mijn volk Israël aangesteld. 8 Ik heb het koningschap van het huis van David losgescheurd en het aan jou gegeven. Maar jij bent niet zoals mijn dienaar David, die mijn geboden in acht nam, Mij met heel zijn hart toegewijd was en altijd deed wat goed is in mijn ogen. 9 Jij hebt je nog slechter gedragen dan al je voorgangers: je hebt Me getergd door je in te laten met andere goden en godenbeelden te maken, en Mij heb je verworpen. 10 Daarom zal Ik nu onheil brengen over het huis van Jerobeam. Alle mannelijke leden van je familie zal Ik uitroeien, van hoog tot laag, Ik zal je koningshuis wegvegen als straatvuil, tot er niets meer van over is. 11 Wie van de familie van Jerobeam in de stad sterft, zal door de honden worden opgevreten, en wie sterft in het open veld, zal worden opgevreten door de roofvogels. Zo heeft de HEER gesproken.” 12 Ga nu naar huis. Zodra u de stad bereikt, zal uw kind sterven. 13 In heel Israël zullen ze over hem rouwen, en hij zal begraven worden. Hij is de enige nakomeling van Jerobeam die in een graf zal worden bijgezet, omdat hij de enige is van het huis van Jerobeam in wie de HEER, de God van Israël, iets goeds heeft kunnen vinden. 14 Binnenkort – wat zeg ik, nu vandaag nog zal de HEER iemand tot koning van Israël verheffen die het huis van Jerobeam zal uitroeien. 15 De HEER zal Israël treffen zoals de wind het riet in het water heen en weer zwiept. Hij zal de Israëlieten verdrijven uit dit goede land dat Hij aan hun voorouders heeft gegeven. Hij zal ze uiteendrijven en verjagen tot over de Eufraat, omdat ze Hem hebben getergd door Asjerapalen te maken. 16 Hij zal Israël aan zijn lot overlaten omdat Jerobeam gezondigd heeft en de Israëlieten tot zonde heeft aangezet.’ 17 De vrouw van Jerobeam vertrok en ging terug naar Tirsa. Zodra ze haar voet over de drempel zette, stierf het kind. 18 Het werd begraven en heel Israël rouwde over hem, zoals de HEER bij monde van zijn dienaar, de profeet Achia, had voorzegd. 19 Verdere bijzonderheden over Jerobeam, over de oorlogen die hij heeft gevoerd en over zijn regering, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 20 Jerobeam regeerde tweeëntwintig jaar. Toen ging hij bij zijn voorouders te ruste. Zijn zoon Nadab volgde hem op. (NBV21)
Je kunt de God van Israël niet willekeurig aanroepen en negeren. Jerobeam was er al bang voor. Toen een zoon van hem ziek werd en dreigde te sterven was het toch de gewoonte om de God van Israël in te roepen. Maar ja, de eigen altaren en heiligdommen waren toch ver van wat het eigenlijke heiligdom van de God van Israël was, de tempel in Jeruzalem. Er was nog een dun draadje dat Jerobeam verbond met dat verleden. Hij had immers van de profeet Achia gehoord dat hij voortaan Koning van Israël zou zijn. Wellicht kon Achia God dan ook om een wederdienst vragen. Hij stuurde zijn vrouw naar Achia. Nu moest men niet denken dat de Koning gevallen was voor hen die riepen om de aanhang van de God van Israël centraal in de Tempel in Jeruzalem. Daarom gebood Jerobeam zijn vrouw zich te verkleden als een vrouw uit het volk.
Daar ging ze. Een offergave mee op weg naar Achia. Het draadje dat Jerobeam nog had was wel erg dun want hij wist kennelijk niet dat de profeet blind was geworden. Maar ja dat een zoon van Koning ongeneeselijk ziek was bleef niet geheim en toen er een vrouw kwam vanwege de ziekte van haar zoon snapte Achia dat de God van Israël gezocht werd door Jerobeam. Maar de God van Israël heeft maar één maat om wat te doen. Hij stuurt jou en mij op pad om mensen te helpen die dat nodig hebben. Met die God is niet te onderhandelen, offers zijn geen beloningen voor goede daden en tegenover goede daden staat geen genade voor jou te wachten maar alleen lof aan God die mensen stuurt die helpen. Achia maakt duidelijk dat Jerobeam een eigen godsdienst heeft gesticht.
De godsdienst van voor wat hoort wat. Jij hebt mij op weg gestuurd om koning te worden dan mag jij nu mijn zoon genezen. Zo werkt de God van Israël niet. Integendeel, dat voor wat hoort wat geloof leidt tot je ondergang. Je steunt niet op de liefde voor de minsten maar alleen op de liefde voor jezelf. Goede daden zijn voor jou de daden die jou wat opleveren. Voor God is het tegendeel. Paulus zal later oproepen om jezelf los te laten en alleen nog te doen als Jezus had gedaan. Dat Jezus aan het kruis was geëindigd moet jou er niet van weerhouden zijn weg te gaan. Alleen de liefde voor de minste is immers van belang. Zo ook bij Jerobeam. Een gewone Koning die 22 jaar regeert, een mooi boek heeft over zijn daden en opgevolgd wordt door Kroonprins Nadab. God speelde geen enkele rol, dus lezen we verder niks over Jerobeam.