1 Koningen 8:54-66
4 Tijdens dit hele smeekgebed lag Salomo geknield voor het altaar van de HEER, met zijn handen ten hemel geheven. Toen hij zijn gebed tot de HEER beëindigd had, 55 stond hij op en sprak met luide stem zijn zegen uit over de gemeenschap van Israël: 56 ‘Geprezen zij de HEER, die zijn volk Israël rust heeft gegeven, zoals Hij heeft beloofd. Niet één van de beloften die Hij bij monde van zijn dienaar Mozes heeft gedaan, is onvervuld gebleven. 57 Moge de HEER, onze God, ons bijstaan, zoals Hij onze voorouders heeft bijgestaan. Moge Hij zich om ons blijven bekommeren en ons niet in de steek laten. 58 Moge Hij ervoor zorgen dat wij Hem toegenegen en gehoorzaam blijven en ons houden aan de geboden, voorschriften en rechtsregels die Hij onze voorouders heeft gegeven. 59 Moge mijn smeekgebed dag en nacht bij de HEER, onze God, zijn en moge Hij zijn dienaar en zijn volk Israël recht verschaffen, telkens als dat nodig is. 60 Dan zullen alle volken op aarde beseffen dat de HEER God is, Hij alleen. 61 Blijf de HEER, onze God, met hart en ziel toegedaan door zijn voorschriften te volgen en u aan zijn geboden te houden, zoals u dat nu ook doet.’ 62 Met alle Israëlieten droeg de koning offers op aan de HEER. 63 Om de tempel in te wijden bracht hij met de Israëlieten een vredeoffer aan de HEER, waarvoor tweeëntwintigduizend runderen en honderdtwintigduizend schapen en geiten werden geslacht. 64 De koning wijdde die dag het midden van het voorplein van de tempel van de HEER, zodat de offers daar konden worden opgedragen, want het bronzen altaar, dat in de nabijheid van de HEER stond, was te klein voor alle brandoffers, graanoffers en het vet van de geslachte dieren. 65 Zo vierde Salomo bij die gelegenheid feest ten overstaan van de HEER, onze God, samen met de Israëlieten, die in groten getale bijeen waren gekomen uit het hele land, vanaf Lebo-Hamat tot aan de wadi die de grens met Egypte vormt. Het feest duurde zeven dagen en nog eens zeven, samen veertien dagen. 66 Daarna stuurde de koning het volk naar huis terug, en nadat ze hem geluk hadden gewenst, ging ieder naar zijn woonplaats, opgewekt en verheugd om al het goede dat de HEER voor zijn dienaar David en zijn volk Israël gedaan had. (NBV21)
In de afgelopen dagen hebben we gelezen over het gebed dat Salomo uitsprak toen de Tempel die hij had laten bouwen werd ingewijd als centrale plaats in de godsdienst van Israël. God zelf had met een wolk bezit genomen van deze Tempel, maar het was duidelijk dat de God van Israël niet aan de Tempel gebonden was noch aan enig ander door mensen gebouwd huis. Het gebed om ontferming van Israël was tegelijk ook een hernieuwing van het verbond. Als Israël een volk werd dat leeft volgens de richtlijnen voor de menselijke samenleving die hun voorouders op de Horeb hadden ontvangen en waarvan de hoofdregels in de Ark in de Tempel het hart van de Tempel vormen dan zorgt de God van Israël voor vrede en welvaart. En als het volk er van is afgeweken maar zich bekeerd dan zal God dat vergeven en opnieuw voor de welvaart en de vrede zorgen.
Wat Salomo rest is het goede dat met het sluiten van het verbond werd geschapen over te brengen aan het volk. Dat gebeurt door het uitspreken van een zegen. Niet langer is de Koning geknield, onderworpen aan zijn God, maar nu staat de vorst van Israël met uitgestrekt armen voor het volk. Hij begint met een lof aan God. In de NBG21 staat nog: “geprezen zij de HEER” maar in het Hebreeuws staat de gebruikelijke formulering : “Gezegend zij de Heer” Alles wat in het gebed is gezegd wordt herhaald. Als het volk zich aan de richtlijnen houdt dat zorgt God voor vrede en welvaart. Alle volken op aarde mogen daar aan mee doen. En hoe zie je dan dat er wordt gereageerd. Het volk kan niet in een wolk in de Tempel gaan wonen. Maar het volk kan doen wat de Leer van Mozes vraagt: offeren. Laat zien dat je niet hecht aan het bezit dat God je gegeven heeft.
Er worden duizenden dieren geofferd. Dat was een feest voor het volk! Van de offerdieren werd het vet en sommige delen verbrand zodat God kon ruiken dat het menens wat de rest van het vlees was voor hen die offerden. Voor het hele volk dus. Dat offeren werd dus een oefening in het delen. Bij de Tempel zou de richtlijn uit Deuteronomium gestalte krijgen, Elke familie hield jaarlijks een maaltijd bij de Tempel samen met de priester en levieten, de familieleden, de meiden en de knechten, de tot slaaf gemaakten, de armen uit het dorp en de vreemdelingen die daar woonden. Twee feesten werden er gevierd, dus was het twee weken feest. Eerst het feest van de inwijding van de Tempel en daarna het Loofhuttenfeest waarin het volk herdacht hoe het door de woestijn naar dit beloofde land was getrokken. Dat afzien van gehechtheid aan bezit en het besef dat alles wat ons toevalt uit de hand van de Heer afkomstig is speelt ook in onze dagen een grote rol. Juist nu moeten hongerigen gevoed worden, naakten gekleed en vluchtelingen gastvrij ontvangen. Aan het werk dus, dat is een feest op zich.