Het gefeest en geluier is voorbij.

Amos 6:1-7

1 Wee jullie, zorgelozen op de Sion, argelozen op de berg van Samaria, leiders van dit uitverkoren volk, tot wie de Israëlieten zich wenden! 2 Trek naar Kalne en bekijk het goed; ga van daar naar het grote Hamat en reis dan door naar Gat, waar de Filistijnen wonen – zijn jullie sterker dan die koninkrijken of is hun gebied juist groter dan dat van jullie? 3 Wee jullie die denken dat de onheilsdag nog ver is en die zelf de heerschappij van het geweld dichterbij brengen. 4 Jullie liggen maar op je ivoren bedden, hangen op je divans, eten lammeren uit de kudde en kalveren uit de stal. 5 Luidkeels zingen jullie bij de harp, en jullie denken te spelen als David zelf. 6 Uit grote schalen drinken jullie wijn, en met de beste olie wrijven jullie je in, maar dat Jozefs volk ten onder gaat, dat deert jullie niet. 7 Daarom gaan jullie nu als eersten in ballingschap; het gefeest en geluier is voorbij. (NBV21)

We moeten allereerst benadrukken dat we ook vandaag de lezing halen uit het dagelijks leesrooster zoals dat door het Nederlands Bijbelgenootschap wordt uitgegeven. Hoewel de lezing uit Amos gaat over slechte leiders die zich niets aantrekken van de toenemende armoede van het volk heeft de keuze van de lezing dus niets te maken met Prinsjesdag en het voorstel van het kabinet om de koopkracht voor gepensioneerden volgend jaar ongeremd te laten dalen. Het is wel lastig want de waarschuwing die Amos in zijn tijd tot de rijken in Jeruzalem richt klinkt in onze dagen hoogst actueel. In het gedeelte van vandaag spreekt Amos over ivoren bedden. Eerder al had hij het zelfs over ivoren paleizen. De rijkdom van de rijken moet uitgebreid worden getoond. We zouden vandaag zeggen dat de bonussen rondvliegen in de hoofdstad. Net als de armoede en de onbetaalde energierekeningen zou Amos daarop antwoorden.

Amos richt zich overigens net zo goed tot de rijken in het rijkje Israël als tot de rijken in Juda. Het lijkt er op of ze nergens gevaar zien. In de omliggende landen valt de ene stadstaat na de andere. Amos noemt ze bij name, wij kennen ze net zo min als we al die stadjes en plaatsen in de Oekraïne kunnen onthouden waar raketten vallen en nepnieuws wordt gebruikt om mensen tegen elkaar op te zetten. Maar de rijken kennen ze net zo goed als onze diplomaten die stadjes in de Oekraïne kennen. In de dagen van Amos waren er wereldrijken gevormd die de bevolking van veroverde landjes deporteerden naar hun eigen land, dan waren die potentiele vijanden beter in de hand te houden. Als je een bovenlaag van een samenleving deporteert dan worden er geen opstanden georganiseerd en tegen het wegvoeren van profiteurs protesteert niemand. Amos schetst haarscherp de gevolgen van de onverschilligheid. Als de rijken nu maar hadden gezorgd voor de grote massa van armen dan hadden ze een sterke bondgenoot gehad.

Als de rijken niet zo opzichtig hadden gepronkt met hun rijkdom dan was het moeilijker geweest uit te maken wie bij de bovenlaag hoorden en wie niet. Dan hadden Juda en Israël wellicht nog een kans gemaakt. Ze waren er eerder goed afgekomen toen een koning had aangeboden een wereldrijk een jaarlijkse schatting te betalen. Nu vertrouwden ze op hun rijkdom en de bondgenootschappen die ze links en rechts hadden afgesloten. Ondertussen dienden ze vreemde goden. De schalen die in de Tempel bedoeld waren om gemeenschappelijke maaltijden te houden met de armen en de vreemdelingen gebruikten ze voor zichzelf. Daarom zouden ze worden gedeporteerd. Niet omdat de God van Israël dat wilde, maar omdat ze het over zichzelf hadden afgeroepen. Ook voor ons een waarschuwing. Als we doorgaan met een oneerlijke verdeling van de welvaart dan zullen we die welvaart verliezen. Aan het werk dus met delen en Fair Trade, elke dag kunnen we daar opnieuw mee beginnen, ook vandaag weer.

Plaats een reactie