Johannes 5:19-30
19 Jezus reageerde hierop met de volgende woorden: ‘Waarachtig, ik verzeker u: de Zoon kan niets uit zichzelf doen, hij kan alleen doen wat hij de Vader ziet doen; en wat de Vader doet, dat doet de Zoon op dezelfde manier. 20 De Vader heeft de Zoon immers lief en laat hem alles zien wat hij doet. Hij zal hem nog grotere dingen laten zien, u zult verbaasd staan! 21 Want zoals de Vader doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie hij wil. 22 De Vader zelf velt over niemand een oordeel, maar hij heeft het oordeel geheel aan de Zoon toevertrouwd. 23 Dan zal iedereen de Zoon eer betuigen zoals men de Vader eert. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet die hem gezonden heeft. 24 Waarachtig, ik verzeker u: wie luistert naar wat ik zeg en hem gelooft die mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven; over hem wordt geen oordeel uitgesproken, hij is van de dood overgegaan naar het leven. 25 Ik verzeker u: er komt een tijd, en het is nu al zover, dat de doden de stem van Gods Zoon zullen horen en dat wie hem horen, zullen leven. 26 Zoals de Vader leven heeft in zichzelf, zo heeft ook de Zoon leven in zichzelf; dat heeft de Vader hem gegeven. 27 En omdat hij de Mensenzoon is, heeft hij hem ook gezag gegeven om het oordeel te vellen. 28 Wees hierover niet verwonderd, er komt een moment waarop alle doden zijn stem zullen horen 29 en uit hun graf zullen komen: wie het goede gedaan heeft staat op om te leven, wie het slechte gedaan heeft staat op om veroordeeld te worden. 30 Ik kan niets doen uit mijzelf: ik oordeel naar wat ik hoor, en mijn oordeel is rechtvaardig omdat ik mij niet richt op wat ik zelf wil, maar op de wil van hem die mij gezonden heeft. (NBV)
Er is een uitspraak in de Bijbel die zegt dat de God van Israël een God van levenden is en niet een God van doden. In de Heidense godsdiensten van bijvoorbeeld Egypte en van de Grieken en Romeinen speelden dodenrijken een grote rol. In de godsdienst van Israël niet. Volgens Genesis had God de mens gemaakt uit rode klei van de aarde en als de mens dood ging dan zou de mens weer de stof worden waaruit de mens was gemaakt. Leven was gekomen omdat God zijn adem in de mens had ingeblazen en de Prediker had er nog eens op gewezen dat de adem van God weer naar God terugkeerde als de mens dood ging. Van een leven als mens na de dood was dan ook geen sprake. Wel was er een opvatting over een opstanding van de doden op, wat profeten hadden genoemd, de dag des Heren. Een deel van de Joodse religieuze elite, de Sadduceeën, geloofde dan ook niet in die opstanding van de doden. In de loop van de geschiedenis was het gewone volk de traditionele opvatting als oneerlijk gaan beschouwen. Het volk was zo wreed onderdrukt geweest, zoveel onschuldige mensen waren omgebracht om de macht van wrede heersers te verstevigen, dat men het ongestraft blijven van dit onrecht zelf als onrecht was gaan beschouwen.
In het boek Daniël is een visioen terecht gekomen dat aan de behoefte tegemoet komt om de slachtoffers van onrecht en onderdrukking recht te doen. De dag waarover profeten hadden gesproken waarop de God van Israël een oordeel over de onderdrukkers zou vellen en die zou komen brandend als een oven wordt in Daniël verder uitgewerkt. Daar is sprake van de Mensenzoon die naast God op de troon plaatsneemt en een oordeel velt over de onderdrukkers en beulen van het volk. De onderdrukten en gemartelden zijn daar getuige van en klagen hun onderdrukkers en beulen dan ook aan. Als dat kan, dat de slachtoffers uiteindelijk recht wordt gedaan dan moeten die slachtoffers opstaan uit de dood. Maar dan moeten ook die onderdrukkers en beulen opstaan uit de dood om hun oordeel te kunnen ondergaan. Daar nu gaat het gedeelte van vandaag uit het verhaal van Johannes over. Jezus van Nazareth laat als Zoon van God zien hoe dat oordeel uitpakt. Voor de minsten van het volk, voor de onschuldigen pakt dat zo uit dat hen recht wordt gedaan. Als je daar nu in gaat geloven valt gelijk elke dreiging door onderdrukkers weg. Die winnen uiteindelijk niet en ook als ze je dood weten te maken dan nog zullen zij hun gerechte straf niet ontlopen. Je gaat leven alsof je het eeuwige leven hebt en dat heb je dus dan ook.
Jezus wijst er in dit verhaal van Johannes nog maar eens op dat de God van Israël een God van de levenden is. Tegelijk wijst hij op dat visioen uit het boek Daniël over de Mensenzoon die op de wolken kwam, plaats nam aan de rechterhand van de God van Israël en de macht kreeg het oordeel over goeden en kwaden te vellen. De goeden mogen leven en de slechten ontlopen hun gerechte straf niet. In onze dagen roepen we de geschiedenis graag te hulp om een oordeel te vellen over het slechte. Dat oordeel over mensen en praktijken uit het verleden hebben we kennelijk nodig om het slechte aan mensen en gedrag uit het heden te herkennen. Jezus waarschuwt daar in een ander gedeelte van de evangeliën tegen. Wij zien zo gemakkelijk de splinter in het oog van de ander en vergeten de balk in onze eigen ogen. Natuurlijk is het slecht om een groep Nederlanders en medelanders als groep te veroordelen en te willen kleineren, maar het is ook slecht om geen oog te hebben voor de toekomst van jonge mensen wier ouders uit een heel andere cultuur komen en er niet voor te zorgen dat ook die jonge mensen in onze samenleving tot hun recht kunnen komen en een deel van leven krijgen. Jezus begint dit gedeelte van het verhaal van Johannes met te zeggen dat hij niet anders kan dan zijn Vader doet. Daarmee roept hij ook ons op hem te volgen, hij had een zieke genezen, laten wij zo ook voor de minsten zorgen, of dat de samenleving nu uitkomt of niet, we kunnen niet anders.