Het licht woont bij hem.

Daniël 2:13-23

13 Toen het bevel werd uitgevaardigd om de wijzen te doden, liepen ook Daniël en zijn vrienden gevaar. 14 Daarom wendde Daniël zich discreet en tactvol tot Arjoch, de commandant van de koninklijke lijfwacht, die de wijzen van Babylonië moest doden. 15 Hij vroeg de gevolmachtigde van de koning: ‘Waarom heeft de koning zo’n wreed bevel uitgevaardigd?’ Daarop legde Arjoch hem de zaak uit. 16 Daniël ging naar de koning en vroeg hem respijt, opdat hij hem zijn droom zou kunnen verklaren. 17 Vervolgens ging hij naar huis, bracht zijn vrienden Chananja, Misaël en Azarja op de hoogte 18 en vroeg hun de God van de hemel te smeken zich barmhartig te tonen en het mysterie te onthullen, zodat hij en zijn vrienden niet met de rest van de wijzen van Babylonië ter dood zouden worden gebracht. 19 Het mysterie werd aan Daniël onthuld in een nachtelijk visioen. Daarop prees hij de God van de hemel. 20 Hij zei: ‘Geprezen zij de naam van God, van eeuwigheid tot eeuwigheid, want hij bezit wijsheid en kracht. 21 Hij verandert tijden en uren, hij zet koningen af en stelt koningen aan, hij geeft de wijzen hun wijsheid, en de verstandigen hun kennis. 22 Hij onthult diepe, verborgen dingen, hij weet wat in duister is gehuld, en het licht woont bij hem. 23 U, God van mijn voorouders, loof ik en roem ik, want u hebt mij wijsheid en kracht geschonken, en mij onthuld wat wij u hebben afgesmeekt, u hebt ons laten weten wat de koning verontrust.’ (NBV)

Wat was het nu dat die Koning Nebukadnessar zo verontruste dat hij er nachtmerries van kreeg en het risico wilden lopen dat al zijn astrologen, waarzeggers, instralers, geestenfluisteraars en magiërs ter dood zouden worden gebracht? Dat was de vraag waarvoor Daniël stond want hij vertrouwde er op het antwoord daarop te kunnen vinden. En dat antwoord moest te vinden zijn bij de God van Israël. Want Daniël had er op vertrouwd dat uiteindelijk zou blijken dat die God van Israël een betrouwbare God zou zijn. Maar wanneer die God zou antwoorden was onbekend. Hij liet zich dus uitleggen wat de urgentie van de Koning was en waarom hij zo’n wreed bevel had uitgevaardigd. Daarna ging hij naar huis en vroeg zijn vrienden om God te vragen hen genadig te zijn en hen te laten weten wat de droom van de koning was geweest. En midden in de nacht kreeg Daniël een droom die hem duidelijk maakte wat het antwoord was op de vraag van de Koning.

De volgende morgen dankt Daniël zijn God en geeft aan waar het antwoord ligt: “Hij zet koningen af en stelt koningen aan”. Nog voordat Daniël de Koning had verteld wat God hem had duidelijk gemaakt zong hij een lofzang. Die lofzang lijkt een spannend verhaal te onderbreken maar verteld eigenlijk hoe je kunt ontdekken wat er met een ander aan de hand is. Uitgangspunt is dat alles wat je hebt of wat er is uit Gods hand komt. Ook is duidelijk dat het ons onduidelijk is wat God gedaan heeft en vooral waarom en met wat voor doel. Dat uitgangspunt, alles wat in die Psalm van Daniël wordt vermeld had hem tot de ontdekking gevoerd van wat de Koning moest hebben gedroomd. Een geweldige ontdekking. En zo voor de hand liggend.

Vanaf Koning Saul had Israël niet anders meegemaakt. Elke koning van Juda en elke koning van Israël, de twee rijkjes waar het land in uiteen was gevallen, werd gemeten naar de gehoorzaamheid aan de God van Israël. En toen heel het volk van generatie op generatie zich had afgekeerd van die God werd het volk in ballingschap weggevoerd. Als je ergens naar moet kijken is het of de God van Israël met of tegen de koning is. En een verstandig en wijs koning begint met zich af te vragen hoe zijn verhouding met de God van Israël is. Een vraag die wij ons ook kunnen stellen, hoe is onze verhouding met de naaste, durven wij te luisteren naar het roepen van de meest kwetsbaren, alleengaande kinderen in een kamp in Griekenland, of geven wij onze orde en het behoud van dure wijken de voorrang. Zeg het maar tegen God

Plaats een reactie