Jakobus 4:1-10
1 Waar komt al die strijd, waar komen al die conflicten bij u toch uit voort? Is het niet uit de hartstochten die strijd leveren in uw binnenste? 2 U verlangt naar iets, maar krijgt het niet. U bent jaloers en moordlustig, maar bereikt uw doel niet. U bekvecht en twist met elkaar. U krijgt niets omdat u niet bidt. 3 En als u bidt ontvangt u niets, omdat u verkeerd bidt: u wilt alleen uw eigen hartstochten bevredigen. 4 Trouwelozen! Beseft u dan niet dat vriendschap met de wereld vijandschap jegens God betekent? Wie bevriend wil zijn met de wereld, maakt zich tot vijand van God. 5 Denk toch niet dat dit loze woorden zijn in de Schrift: ‘Hij die ons het leven gaf, maakt er vurig aanspraak op; 6 maar de genade die hij schenkt is nog groter.’ Daarom staat er: ‘God keert zich tegen hoogmoedigen, maar aan nederigen schenkt hij zijn genade.’ 7 Onderwerp u dus aan God, en verzet u tegen de duivel, dan zal die van u wegvluchten. 8 Nader tot God, dan zal hij tot u naderen. Reinig uw handen, zondaars; zuiver uw hart, weifelaars. 9 Weeklaag, wees treurig en laat uw tranen vloeien. Laat uw lachen veranderen in droefheid en uw vreugde in somberheid. 10 Verneder u voor de Heer, dan zal hij u verheffen. (NBV)
Zomaar een citaat uit het boek Numeri. Jacobus had herkend dat de manier waarop in de jonge gemeenten gestreden werd om de macht soms wel heel erg leek op de manier waarop in het volk Israël werd gestreden zo vlak na de uittocht uit Egypte toen het volk in de woestijn rond trok. Ook Mozes had het volk opgeroepen het leven in dienst te stellen van de God van Israël. Geen onderwerping meer aan slavernij maar vertrouwen op een God die je zal bevrijden. Maar mensen willen de baas spelen of slaaf zijn. Zo gaat dat in de wereld, als je een baas achterna loopt, of een clown die in enkele zinnen eenvoudig aan te wijzen vijanden presenteert en oplossingen lijkt te bieden voor problemen die je niet hebt maar waar je bang voor kunt zijn. Hel en verdoemenis hoor je in gemeenten preken en je geloof moet dan op angst zijn gebaseerd. Angst voor de Islam is tegenwoordig een politieke stemmentrekker, vooral van mensen die niets weten van de Islam en die vanwege die onwetendheid er bang van worden.
De genade van de God van Israël is dat je helemaal niet bang hoeft te zijn. Niet voor hel en verdoemenis, zeker niet als je voortdurend probeert de richtlijn van het heb Uw naaste lief te volgen, zeker niet als je je inzet voor de minsten en de zwaksten in de samenleving. Maar ook voor de Islam hoef je niet bang te zijn. Natuurlijk er lopen zoveel mensen uit de kerken weg dat er straks meer mensen in moskeeën lijken te zitten dan in christelijke kerken. Maar al die mensen die uit de kerken lopen nemen wel de richtlijnen van Jezus van Nazareth mee. De zorg voor elkaar, het opkomen voor de zwaksten en de minsten in de samenleving zijn nog steeds zaken die mensen ook buiten de kerken aanspreken. En daar ontmoet je de mensen uit de Islam. Want compassie, het liefhebben van de naaste is ook een gebod uit hun geloof en hun cultuur.
Als je hen vernedert, hoogmoedig bent, dan loop je een gevaar, dat loop je dus volgens Jacobus altijd als je hoogmoedig bent. Dus is de oproep van Jacobus dat als je een rechtvaardige samenleving wil hebben dan zul je het goede moeten zoeken, leven volgens de richtlijnen voor de menselijke samenleving zoals we die gekregen hebben van de God van Israël, je naaste lief hebben als jezelf, het kwade moeten bestrijden door het goede te doen. Juist Jacobus legt er voortdurend de nadruk op dat alleen geloven niet genoeg is. Geloven is een werkwoord. Het zal moeten blijken uit je gedrag dat je gelooft dat er een nieuwe toekomst mogelijk is en een samenleving waar alle tranen gedroogd zijn. Als je geloofd dat die belofte waar is dan ga je er aan werken Het is de God van Israël die een dergelijke samenleving tot stand zal brengen, wij mogen er aan meewerken, elke dag weer, onbevreesd, ook vandaag weer.