Lucas 22:14-65
14 Toen het zover was, ging hij samen met de apostelen aanliggen voor de maaltijd. 15 Hij zei tegen hen: ‘Ik heb er hevig naar verlangd dit pesachmaal met jullie te eten voor de tijd van mijn lijden aanbreekt. 16 Want ik zeg jullie: ik zal geen pesachmaal meer eten voordat het zijn vervulling heeft gevonden in het koninkrijk van God.’ 17 Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en zei: ‘Neem deze beker en geef hem aan elkaar door. 18 Want ik zeg jullie: vanaf nu zal ik niet meer drinken van de vrucht van de wijnstok tot het koninkrijk van God gekomen is.’ 19 En hij nam een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Dit is mijn lichaam dat voor jullie gegeven wordt. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.’ 20 Zo nam hij na de maaltijd ook de beker, en zei: ‘Deze beker, die voor jullie wordt uitgegoten, is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt. 21 Maar weet wel dat degene die mij zal uitleveren samen met mij aan deze tafel aanligt. 22 Want de Mensenzoon moet heengaan zoals het voor hem bepaald is, maar wee de mens die hem zal uitleveren.’ 23 Ze vroegen zich onder elkaar af wie van hen zoiets zou kunnen doen. 24 Toen ontstond er onder hen onenigheid over de vraag wie van hen de belangrijkste was. 25 Jezus zei tegen hen: ‘Vorsten oefenen heerschappij uit over de aan hen onderworpen volken, en wie macht heeft laat zich weldoener noemen. 26 Laat dat bij jullie niet zo zijn! De belangrijkste van jullie moet de minste worden en de leider de dienaar. 27 Want wie is belangrijker, degene die aanligt om te eten of degene die bedient? Is het niet degene die aanligt? Maar ik ben in jullie midden als iemand die dient. 28 Jullie zijn in al mijn beproevingen steeds bij mij gebleven. 29 Ik bestem jullie voor het koningschap zoals mijn Vader mij voor het koningschap bestemd heeft: 30 jullie zullen in mijn koninkrijk eten en drinken aan mijn tafel, en zetelen op een troon om recht te spreken over de twaalf stammen van Israël. 31 Simon, Simon, weet dat Satan jullie voor zich heeft opgeëist om jullie als graan te mogen zeven. 32 Maar ik heb voor je gebeden opdat je geloof niet zou bezwijken. En als jij eenmaal tot inkeer bent gekomen, moet jij je broeders sterken.’ 33 Simon antwoordde: ‘Heer, ik ben zelfs bereid om met u de gevangenis in te gaan en te sterven.’ 34 Maar Jezus zei: ‘Ik zeg je, Petrus, deze nacht zal de haan niet kraaien voordat je driemaal geloochend hebt dat je mij kent.’ 35 Daarna zei hij tegen hen: ‘Toen ik jullie uitzond zonder geldbuidel, reistas en sandalen, kwamen jullie toen iets tekort?’ ‘Niets!’ antwoordden ze. 36 Hij zei: ‘Maar wie nu een geldbuidel heeft, moet die meenemen, evenals zijn reistas, en wie er geen heeft moet zijn mantel verkopen en zich een zwaard aanschaffen. 37 Want ik zeg jullie: wat geschreven staat, moet in mij tot vervulling komen, namelijk: “Hij werd gerekend tot de wettelozen.” Inderdaad, nu wordt voltrokken wat over mij gezegd is.’ 38 Ze zeiden: ‘Kijk Heer, hier zijn twee zwaarden.’ Maar hij zei tegen hen: ‘Genoeg hierover!’ 39 Hij vertrok en ging volgens zijn gewoonte naar de Olijfberg. De leerlingen volgden hem. 40 Toen hij daar was aangekomen, zei hij tegen hen: ‘Bid dat jullie niet in beproeving komen.’ 41 En hij liep bij hen weg, tot ongeveer een steenworp ver, en knielde daarna neer om te bidden. Hij bad: 42 ‘Vader, als u het wilt, neem dan deze beker van mij weg. Maar laat niet wat ik wil, maar wat u wilt gebeuren.’ 43 Uit de hemel verscheen hem een engel om hem kracht te geven. 44 Hij werd overvallen door doodsangst, maar bleef bidden; zijn zweet viel in grote druppels als bloed op de grond. 45 Toen hij na zijn gebed opstond en terugliep naar de leerlingen, zag hij dat ze van verdriet in slaap waren gevallen, 46 en hij zei tegen hen: ‘Waarom slapen jullie? Sta op en bid dat jullie niet in beproeving komen.’ 47 Terwijl hij nog sprak, kwam er opeens een horde mensen aan. Voorop liep de man die Judas heette, een van de twaalf; hij ging naar Jezus toe om hem te kussen. 48 Maar Jezus zei tegen hem: ‘Judas, lever je de Mensenzoon uit met een kus?’ 49 Toen degenen die bij hem stonden zagen wat er ging gebeuren, vroegen ze: ‘Heer, zullen we er met het zwaard op los slaan?’ 50 En een van hen sloeg in op de dienaar van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af. 51 Maar Jezus zei: ‘Houd daarmee op. Zo is het genoeg!’ Hij raakte het oor aan en genas de man. 52 Tegen de hogepriesters en tempelwachters en de oudsten van het volk die op hem afgekomen waren, zei hij: ‘Als tegen een misdadiger bent u uitgetrokken met zwaarden en knuppels? 53 Dagelijks was ik bij u in de tempel, en toen hebt u geen vinger naar me uitgestoken, maar dit is uw uur, het uur van de macht van de duisternis.’ 54 Ze grepen hem vast en voerden hem weg, en brachten hem naar het huis van de hogepriester. Petrus volgde hen op een afstand. 55 Ze staken een vuur aan midden op de binnenplaats en gingen eromheen zitten; Petrus voegde zich bij hen. 56 Een dienstmeisje zag hem bij het vuur zitten, keek hem strak aan en zei: ‘Die man hoorde er ook bij!’57 Maar hij ontkende het: ‘Ik ken hem niet eens!’58 Even later merkte een ander hem op en zei: ‘Jij bent ook een van hen!’ Maar Petrus zei: ‘Welnee man, helemaal niet.’ 59 En ongeveer een uur later zei nog iemand met grote stelligheid: ‘Ja zeker, die man was ook in zijn gezelschap, hij komt immers ook uit Galilea.’ 60 Maar Petrus zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ En op datzelfde moment, terwijl hij nog sprak, kraaide er een haan. 61 De Heer draaide zich om en keek Petrus aan, en toen herinnerde Petrus zich de woorden van de Heer: ‘Nog voor er vannacht een haan heeft gekraaid zul je mij driemaal verloochenen.’62 Hij ging naar buiten en huilde bitter 63 De mannen die Jezus gevangenhielden, dreven de spot met hem en geselden hem. 64 Ze blinddoekten hem en zeiden: ‘Profeteer nu maar, wie is het die je geslagen heeft?’ 65 En ze zeiden nog tal van andere lasterlijke dingen tegen hem. (NBV)
Dat doorgeven van de beker en dat breken van het brood heet een godsdienstoefening. Dat breken en delen is het hart van de christelijke godsdienst geworden en iedere keer als er Avondmaal gevierd wordt dan oefenen Christenen zich in die godsdienst. De leerlingen hadden ongetwijfeld het gevoel gekregen een nieuw volk te vormen dat onder leiding van Jezus van Nazareth uit de wereld van de onderdrukking door de Romeinen zou trekken. Ze kregen dus ruzie wie in dat nieuwe Koninkrijk de belangrijkste zou zijn. Daar waren immers posten te verdelen, ministers, priesters, oversten, zo gaat dat toch in een land. Er moeten nu eenmaal autoriteiten en wetgevers zijn. Belangrijke mensen die uitmaken wat we met elkaar moeten vinden en aan welke wetten we ons moeten houden. Jezus van Nazareth zet er een andere manier van regeren tegenover. Niet de bovenbazen zijn de belangrijkste maar de dienaren, de minsten. Wat er in het volk gebeurt, wat de prioriteit heeft, wordt bepaald door de mensen aan de kant van de weg, de zwervers, de zwakkelingen, de hongerigen, de armen. Zelfs de opperste bovenbaas van dat nieuwe volk van Jezus van Nazareth en zijn volgelingen is in de eerste plaats een dienaar, iemand die alles heeft opgegeven om er te zijn voor de minsten in zijn samenleving.
De eerste die zich steeds had aangediend als woordvoerder van de volgelingen van Jezus van Nazareth was Simon, de visser uit Kafernaüm. Nog steeds moet Simon leren wat het is te heersen als een dienaar. Natuurlijk, hij wil best net zo belangrijk zijn als Jezus van Nazareth, zeker als zijn vrienden er bij zijn. Maar Jezus van Nazareth waarschuwt, flink doen is niet dapper en werkelijk volhouden betekent dat je je leven moet durven verliezen, daar is die Petrus nog niet aan toe, hij zal Jezus van Nazareth nog voor de morgen aanbreekt en de haan kraait wel drie maal verloochend hebben. En dan komt Jezus van Nazareth tot de kern van zijn verhaal. De schriftgeleerden en de hogepriesters waren al een tijdje op zijn leven uit. De profeet Jesaja had daar al over geschreven. Zulke mensen, schreef hij, worden gerekend tot loochenaars van de Thora, tot wettelozen wordt hier vertaald. Maar of het gebruik van zwaarden genoeg zal zijn valt nog te betwijfelen. Kennelijk was het de gewoonte van Jezus van Nazareth om
s’avonds na de maaltijd de Olijfberg op te gaan. In de koelte van de avond is het heerlijk om in zo’n boomgaard tot rust te komen. Bovendien had deze berg al een lange religieuze traditie. In het tweede boek van de profeet Samuel werd de berg al genoemd als de top waar men zich voor God pleegt neer te buigen.
Maar de weg van Jezus van Nazareth is niet licht. Zal hij de macht gebruiken die hij verworven heeft? De massa’s mobiliseren om in opstand te komen? Dat was nu net niet de weg die hij gepreekt had. Daarom roept hij zijn volgelingen op om niet toe te geven aan die beproeving. Maar alleen gekomen realiseert hij zich dat het ook zijn einde zal betekenen. Zoals de profeet Elia ooit werd geholpen door een engel die hem te eten en te drinken geeft vertelt Lucas ons dat ook Jezus van Nazareth geholpen werd door een engel. De angst werd er niet minder om maar hij kon het vol houden. Allereerst tegen Judas die met een horde mensen op hem afkwam en hem een broederkus wilde geven. Dat gaat dus zo niet. Maar ook niet de manier waarop de volgelingen reageren, het zwaard moet niet en het afgehouwen oor wordt genezen. Nee, het kwaad van Judas, het zwaard en de Hogepriesters werd benoemd, maar geweld wordt afgewezen. De laffe manier van de Hogepriesters om hem op een afgelegen plaats in het schemerduister gevangen te nemen wordt ook aan de kaak gesteld. Petrus verloochent hem dan ook als hij hem volgt om te weten wat er gaat gebeuren. En hij weent bitter als hij zich realiseert dat Jezus van Nazareth dat had zien aankomen. De weg die Jezus van Nazareth ons wijst is niet ook het geweld gebruiken maar het geweld benoemen en door het te ondergaan aan de kaak stellen. Dat is de aller moeilijkste weg om te gaan en we mogen allemaal hopen die Weg nooit zo concreet te hoeven gaan. Maar in deze dagen is het goed ons die weg in te prenten en in te oefenen.