Leviticus 6:7-11
7 Dit zijn de voorschriften voor het graanoffer: De zonen van Aäron moeten het aan de voorzijde van het altaar aan de HEER aanbieden. 8 De priester neemt een handvol van het offer: een deel van de tarwebloem, een deel van de olijfolie en alle wierook die op het graanoffer ligt. Dat moet hij als teken voor het hele offer op het altaar verbranden, als een geurige gave die de HEER behaagt. 9 Wat overblijft, is bestemd voor Aäron en zijn zonen. Het moet worden gegeten in de vorm van ongedesemd brood, op een heilige plaats, binnen de omheining van de ontmoetingstent. 10 Het mag niet met zuurdesem worden gebakken. Ik schenk het hun als aandeel in mijn offergaven; het is allerheiligst, net als het reinigingsoffer en het hersteloffer. 11 Alle mannelijke nakomelingen van Aäron mogen ervan eten. Het is voor altijd voor hen bestemd, van generatie op generatie, als hun aandeel in de offergaven voor de HEER. Alles wat ermee in aanraking komt, wordt zelf ook heilig: het valt de HEER toe. (NBV)
Alles wat aan God is geofferd is Heilig. Degene die het offer naar de Tabernakel of de Tempel heeft gebracht heeft God eer bewezen en vaak ingezien waar een fout tegen de richtlijnen van God is gemaakt, waar men afdwaalde van de weg van God. Maar de God van Israël hou je niet in leven door maar veel en vet te offeren. Een offer dat verbrand wordt geeft een aangenamen geur voor God. Het ruikt weer naar inzicht en omkeer. Het geeft de verbinding tussen volk, en de leden van het volk, met hun God. Dat kan de zaak vooruit brengen. Het is immers God die het volk uit leidt uit het land van de slavernij. We plaatsen dat land van de slavernij in Egypte maar Egypte is eigenlijk altijd om ons heen om ons te verleiden van de weg van God af te dwalen.
Dat de God van Israël niet gevoed hoeft te worden wordt tot uitdrukking gebracht in het graanoffer. Graan, olie en wierook worden samen geofferd. Dat kan lekker ruiken. Maar daarvoor is niet het hele graanoffer nodig. Een handvol is al genoeg. De rest is bestemd voor de Priesters. Die moeten van het graan en de olie een brood bakken. Een brood zonder zuurdesem. Dat zuurdesem is een vorm van bederf en aan God zijn geen bedorven waren geofferd. Niet alleen het brood is heilig maar als je het in de soep doopt is ook de soep heilig. Als je er boter op smeert is ook de boter heilig.
Als de priester honing op het brood doet is ook de honing heilig. Door het brood te eten wordt ook de Priester heilig want alles wat met dat brood in aanraking komt wordt ook Heilig. Priester zijn is geen bijbaantje, dag en nacht ben je Priester, de verbinding tussen het volk en God. Want die God laat nooit varen wat zijn hand is begonnen. De bevrijding van de slavernij gaat dag en nacht door. Ook in onze dagen. Ook wij moeten bevrijd worden van begeerte, bevrijd van onze verslaving aan consumeren en produceren. Daarvoor moet bij ons ook het vuur branden en wordt ons brood gebroken en gedeeld met de armsten.