Leviticus 5:14-26
14 De HEER zei tegen Mozes: 15 ‘Wie heiligschennis pleegt door zich onbewust te vergrijpen aan wat de HEER toebehoort, moet bij wijze van genoegdoening een ram zonder enig gebrek als hersteloffer aan de HEER aanbieden. Het dier moet een waarde hebben van een vastgestelde hoeveelheid zilver, berekend volgens het ijkgewicht van het heiligdom.16 Datgene wat de HEER toebehoort en ontwijd is, moet worden vergoed. De persoon in kwestie moet de waarde ervan aan de priester betalen, vermeerderd met een vijfde. Door de ram te offeren voltrekt de priester voor de persoon in kwestie de verzoeningsrite, en krijgt deze vergeving. 17 Wie zonder het te weten zondigt tegen een van de geboden van de HEER en schuld op zich laadt door iets te doen dat niet toegestaan is, is strafbaar. 18 Als hersteloffer moet hij een ram zonder enig gebrek ter waarde van een vastgesteld bedrag naar de priester brengen. Dan zal de priester voor hem de verzoeningsrite voltrekken voor wat hij onbedoeld en zonder het te weten misdaan heeft, en krijgt hij vergeving. 19 Het is een hersteloffer, want hij heeft zich schuldig gemaakt tegenover de HEER.’ 20 De HEER zei tegen Mozes: 21 ‘Wie zondigt en een overtreding tegenover de HEER begaat door te ontkennen dat een volksgenoot hem iets in bewaring heeft gegeven of hem iets heeft geleend, terwijl dat wel zo is, of door ten onrechte te ontkennen dat hij iets gestolen heeft, of wie iemand afperst 22 of ten onrechte ontkent dat hij iets heeft gevonden dat een ander verloren heeft, en in zo’n geval meineed pleegt, 23 laadt schuld op zich. Hij moet het gestolen goed, het afgeperste geld of wat hem in bewaring is gegeven of wat de ander verloren heeft, 24 of wat hij zich ook maar door meineed probeerde toe te eigenen, volledig vergoeden en de eigenaar boven de hoofdsom een vijfde extra betalen, op de dag dat hij zijn hersteloffer brengt. 25 Bij wijze van genoegdoening voor de HEER moet hij als hersteloffer een ram zonder enig gebrek ter waarde van een vastgesteld bedrag naar de priester brengen. 26 Dan zal de priester voor hem ten overstaan van de HEER de verzoeningsrite voltrekken voor datgene waaraan hij zich schuldig gemaakt heeft, en krijgt hij vergeving.’ (NBV)
Het klinkt vaak zo gemakkelijk, een paar kopieën maken op kantoor, op kosten van de werkgever, wat paperclips meenemen of een pak printpapier. Een kopje uit de kantine wat overgebleven broodjes maar ook die fles wijn die nog gebruikt had kunnen worden. Hele bedrijven zijn er aan ten onder gegaan. Bedrijfsdetectives hebben een goede boterham aan de bestrijding er van. Als we Leviticus lezen en dan zien dat het gaat om het zich onbewust vergrijpen aan wat God toebehoort dan lijkt het ver van ons bed. Bij ons geen tempel, geen offers, geen bijdragen aan de tempel. Dus per ongeluk mee-eten met een offer of iets dergelijks dat kennen we niet. Maar we geloven dat alles wat wij hebben, maar ook alles wat een ander heeft uit Gods hand gekregen is.
Dus als God ons bedrijf, onze vereniging of onze buurman iets heeft gegeven dan verstoren wij de relatie tussen God en mensen als we dat onnadenkend mee nemen. Ook voor ons geldt dat we het moeten herstellen. Een bedrijf of een verenging moet je dan misschien een stevig bedrag aan geld aanbieden. Liefst iets meer als de schade die we hebben toegebracht. Uiteindelijk moet je zeker, ook aan jezelf, duidelijk maken wat er fout is gegaan. Dat is ook als je verkeersregels overtreed, of je niks aantrekt van de stilte in een stiltecoupé, of voordringt als er ergens een rij is ontstaan. Van die kleine verstoringen van de samenleving waarbij je jezelf belangrijker vindt dan al die anderen. De samenleving waar niemand iets een ander aan doet wat hij zelf niet wil dat hem dat aangedaan zou worden blijft dan weer verder uit.
Bezit van een ander is volgens dit Bijbelgedeelte heilig. Beschouw het maar als bezit van God. Zeker als je het in bewaring hebt gekregen dan is het dubbel belangrijk er zorgvuldig mee on te gaan. Als je weet of vermoed dat het van diefstal afkomstig is moet je het aangeven, en als het je gevraagd wordt ontken het dan niet want als iemand ten onrechte het geld of het bezit wordt afgenomen dan verliest die persoon niet alleen dat geld of bezit maar dan verliest ook de God dat bezit of dat geld, het was immers door God gegeven. In al die gevallen moet een hersteloffer betaald worden. Aan de persoon die schade is toegebracht en door een offer aan God. De vergoeding wordt meer als je onder herstel hebt geprobeerd uit te komen. Leviticus leert ons hier ook dat het vaak de kleine dingen zijn die het doen. Let dus op niemand schade toe te brengen, bedoeld of onbedoeld.