Jeremia 3:1-11
1 De HEER sprak: ‘Als een man van zijn vrouw scheidt en zij bij hem weggaat en de vrouw van een ander wordt, kan hij haar dan terugnemen? Wordt er dan geen smet op het land geworpen? Maar jij hebt met talloze minnaars overspel gepleegd, en je wilt toch weer bij me terugkomen? spreekt de HEER. 2 Kijk naar de kale heuvels, waar ben je níet beslapen? Je wachtte je minnaars op langs de weg, zoals een rover wacht in de woestijn. Je hebt dit land besmeurd met je overspel, je schandelijk gedrag. 3 Daarom bleven de regens uit, is de lenteregen niet gekomen. Toch hield je de brutale blik van een hoer, je toonde geen enkele schaamte. 4 Maar nú roep je mij aan. Je zegt “vader” tegen mij, en zegt: “U bent de geliefde van mijn jeugd, 5 uw woede gaat voorbij, niet eeuwig duurt uw toorn.” Zo spreek je, maar onverdroten ga je voort, je blijft je schanddaden begaan.’ 6 Tijdens de regering van koning Josia zei de HEER tegen mij: ‘Heb je gezien hoe ontrouw Israël mij geworden is? Ze pleegde overspel op elke hoge berg en onder elke bladerrijke boom. 7 Ik dacht: Als ze van dat alles genoeg heeft, komt ze wel bij me terug. Maar ze kwam niet terug. Haar afvallige zuster Juda zag 8 dat ik ontrouw Israël verstoten had en haar een scheidingsbrief gegeven had, juist omdat ze overspel had gepleegd. Maar toch liet afvallig Juda zich daardoor niet afschrikken, ze pleegde zelf ook overspel. 9 En door haar lichtzinnig overspel met goden van steen en hout wierp ze een smet op dit land. 10 Daarna kwam Israëls afvallige zuster Juda wel bij me terug, maar ze was niet oprecht, ze kwam met loze woorden-spreekt de HEER.’ 11 De HEER vervolgde: ‘Ontrouw Israël is nog rechtvaardig in vergelijking met afvallig Juda. (NBV)
Het gaat hier niet om een willekeurige straf voor de zonden die het volk begaan zou hebben. Nee het gaat hier om de tegenstelling tussen de God van Israël en de vruchtbaarheidsgoden die door dat volk werden nagelopen. Die afgoden werden vereerd met de meest absurde riten. Seksuele uitspattingen, tempelprostitutie, maar ook zelfverminking tot bloedens toe. Dat alles om vruchtbaarheid af te smeken. En voor vruchtbaarheid was lenteregen nodig. Hoe meer men die vreemde goden bad om lenteregen, hoe intensiever de riten werden beoefend voor die vreemde goden hoe minder lenteregen er kwam. En zo af en toe werd ook de God van Israël aangeroepen, met die was het volk immers begonnen en je kon nooit weten, maar de profeet wijst er fijntjes op dat de godsdienst van de vreemde goden nooit helemaal werd uitgeroeid in het volk. Zelfs in Juda, waar toch de Tempel van de God van Israël stond in hun hoofdstad Jeruzalem, werden vreemde goden meer vereerd dan de God van Israël.
Daar werd dan wel weer de eredienst van de God van Israël opnieuw ingevoerd maar ook in Juda bleef de afgodendienst bestaan. In het Noordelijk koninkrijk Israël werden de twee godsdiensten tenminste nog als gelijkwaardig naast elkaar gezet. In Juda bleef het oude bestaan en werd de godsdienst van de God van Israël als nieuwe mode ingevoerd. De twee koninkrijken worden hier afgeschilderd als twee zusters, Afvallig Juda en Ontrouw Israël, in de vertaling gaat dat beeld gedeeltelijk verloren. Ook in onze dagen merken we dat soms de godsdienst van het Christendom als een nieuw ontdekte mode wordt gepresenteerd. Vroeger waren we immers allemaal Christelijk en zou het ook nu niet ons van een groot aantal problemen verlossen als we weer een beetje meer Christelijk zouden worden heet het dan. Niet dat we het najagen van carrières en rijkdom moeten opgeven. Het superidool geloof zit immers vast gebakken in onze cultuur. Maar meditatie, gymnastiek met een goddelijk tintje en vooral het fatsoen en het zich afzetten tegen andere godsdiensten dan het christendom maken dat we weer netjes en te waarderen worden.
De werkelijke Christelijke principes, die van de God van Israël en van Jezus van Nazareth komen niet meer ter sprake. Natuurlijk leeft er bij een groot deel van het volk nog de notie dat je een ander moet helpen als die in nood zit. Bij een aardbeving wordt het chequeboek getrokken en ruimhartig ingevuld. Maar is er al een debat geweest over de oorzaak van de armoede in de zogenaamde arme landen? Zijn er al handelsbepalingen veranderd die de arme landen kunnen helpen om straks zoveel geld te verdienen dat ze op eigen benen kunnen staan? En het is niet één volk dat smeekt om gerechtigheid, om een rechtvaardige behandeling in plaats van hulp en aalmoezen. Onze economie bloeit weer op omdat er op nieuwe afzetmarkten in India en China weer te verdienen valt. Stel je nu eens voor dat ook de miljoenen hongerenden in Afrika zoveel zouden verdienen dat ze een afzetmarkt voor ons zouden vormen. Pas eerlijk delen kan ons echt rijk maken. Het klatergoud van de race om de best presterende te zijn kan daar nooit tegenop. Laten we ons dus ook vandaag richten op de Fair Trade en zorgen voor eerlijk delen in de wereld.