Ester 9:24-28
24 Want zo was het gegaan: Haman, de zoon van Hammedata, een nakomeling van Agag en de vijand van alle Joden, had een plan beraamd om de Joden uit te roeien. Hij had het poer, dat wil zeggen het lot, laten werpen om paniek onder hen te zaaien en hen te kunnen uitroeien. 25 Maar nadat Ester zich tot de koning had gewend, gaf deze niet alleen toestemming om een brief te schrijven, maar besloot hij ook dat het onheil dat Haman met zijn verderfelijke plan tegen de Joden had beraamd, op diens eigen hoofd zou neerkomen. Hij en zijn zonen werden aan de paal gehangen. 26 Het is naar het woord poer dat deze dagen Poerim worden genoemd. Daarom-vanwege de inhoud van het schrijven van Mordechai, en vanwege alles wat ze hadden meegemaakt en wat hun was overkomen 27 namen de Joden de verplichting op zich om deze beide dagen nooit ongemerkt voorbij te laten gaan, maar ze elk jaar te vieren op de voorgeschreven wijze en op de vastgestelde tijd. Ze wilden dit tot een vast gebruik maken voor zichzelf en voor hun nakomelingen, en voor allen die zich bij hen zouden aansluiten. 28 De herinnering aan deze dagen moest levend gehouden worden: ze moesten worden gevierd door elke generatie en door elke familie, in iedere provincie en in iedere stad. Nooit mocht de viering van deze poerimdagen bij de Joden in onbruik raken, en ook bij hun nakomelingen mochten ze niet in vergetelheid raken. (NBV)
“Het feest kan beginnen want wij zijn binnen”, de beroemde eerste regel van een carnavalsliedje dat tijdens de carnavalsdagen weer uit vele kelen in ons land heeft geklonken. In het weekeinde wordt het Carnaval al gevierd. Eigenlijk is het alleen zondag, maandag en dinsdag Carnaval, maar echte feestvierders moeten oefenen en zijn al op 11 november begonnen en nemen de kans waar om niet drie maar vijf dagen achtereen feest te vieren. De Joden kregen de opdracht hun Carnaval, het Poerimfeest, elk jaar te vieren. De dagen dat ze geen angst meer hoefden te hebben mochten ze nooit ofte nimmer vergeten. Altijd weer worden er mensen verdrukt en uitgebuit, altijd weer zijn er groepen in een samenleving die anderen haten en proberen geweld aan te doen. Ook in onze samenleving komen we dat tegen.
Daarom mogen mensen voor zichzelf opkomen. Daarom is er vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van drukpers, vrijheid van vereniging. Daarom staat er in onze grondwet dat niemand gediscrimineerd mag worden op grond van ras, godsdienst, sekse of leeftijd. Ras bestaat eigenlijk niet maar bedoeld wordt dat je niemand mag discrimineren op grond van het uiterlijk of afkomst. Die vrijheden en dat grondwetsartikel maken dat ook wij rustig Carnaval kunnen gaan vieren. De Bijbelse kenmerken van een goed feest gaan echter iets verder dan samen eten en drinken. Verder, want dat eten en drinken hoort er echt bij. Maar ook het geschenken geven aan de armen. Juist die schijnbare kleinigheid, het denken aan en delen met anderen, maakt een Bijbels feest zo uniek.
De vijand werpt het lot, het kwade treed altijd schijnbaar toevallig op, bedreiging komt altijd van een kant die je niet verwacht, dat zit in het woord Poerim, dat lot betekent, gevangen. Maar het feest betekent dat er geen enkele bedreiging ons af hoeft te houden van de keuze voor het leven. Het betekent dat iedereen altijd voor zichzelf kan opkomen en dat de basis voor onze samenleving is dat iedereen gelijkwaardig is en dat iedereen mee mag doen. Daar moeten we een heel jaar weer hard aan gaan werken, maar drie dagen lang zetten we een masker op en niemand die meer ziet wie je bent. Verborgen is je afkomst zoals Ester haar afkomst verborgen hield voor de Koning. En ook al wonen we in streken van ons land waar het Carnaval niet wordt gevierd we kunnen leren van het Carnavalsverhaal uit de Bijbel, vandaag, en de komende dagen.