Jesaja 40:1-11
1 Troost, troost mijn volk, zegt jullie God. 2 Spreek Jeruzalem moed in, maak haar bekend dat haar slavendienst voorbij is, dat haar schuld is voldaan, omdat zij een dubbele straf voor haar zonden uit de hand van de HEER heeft ontvangen. 3 Hoor, een stem roept: ‘Baan voor de HEER een weg door de woestijn, effen in de wildernis een pad voor onze God. 4 Laat elke vallei verhoogd worden en elke berg en heuvel verlaagd, laat ruig land vlak worden en rotsige hellingen rustige dalen. 5 De luister van de HEER zal zich openbaren voor het oog van al wat leeft. De HEER heeft gesproken!’ 6 Hoor, een stem zegt: ‘Roep!’ En een stem antwoordt: ‘Wat zou ik roepen? De mens is als gras, hij bloeit als een veldbloem. 7 Het gras verdort en de bloem verwelkt wanneer de adem van de HEER erover blaast. Ja, als gras is dit volk.’ 8 Het gras verdort en de bloem verwelkt, maar het woord van onze God houdt altijd stand. 9 Beklim een hoge berg, vreugdebode Sion, verhef je stem met kracht, vreugdebode Jeruzalem, verhef je stem, vrees niet. Zeg tegen de steden van Juda: ‘Ziehier jullie God!’ 10 Ziehier God, de HEER ! Hij komt met kracht, zijn arm zal heersen. Zijn loon heeft hij bij zich, zijn beloning gaat voor hem uit. 11 Als een herder weidt hij zijn kudde: zijn arm brengt de lammeren bijeen, hij koestert ze, en zorgzaam leidt hij de ooien. (NBV)
Het boek van de profeet Jesaja valt in drie delen uiteen. In het eerste deel staat de ballingschap voor de deur en die is onafwendbaar, het heeft geen enkele zin je er tegen te verzetten, dat zal alleen maar onnodig mensenlevens kosten. In het tweede deel is de ballingschap een feit en in het derde deel gaat het over de terugkeer uit de ballingschap. In het gedeelte van vandaag staan we aan het begin van het deel dat gaat over de ballingschap zelf. En wat lezen we? Dat de ballingschap al weer bijna ten einde is. Dat zal nog wel een aardige tijd duren maar hoop doet leven en zeker hoop op herstel van een eigen land een eigen gemeenschap en vooral de mogelijkheid je eigen godsdienst weer te beleven. Het gedeelte dat we vandaag lezen is een heel bekend gedeelte. Händel componeerde op deze tekst een van zijn mooiste melodieën uit de Messiah. Het wordt vaak gelezen in de adventstijd en in de Evangeliën wordt dit gedeelte geciteerd als het gaat over Johannes de Doper. De weg door de woestijn is hier de weg die nodig is om de ballingen terug te laten keren.
Dat moet een vlakke weg zijn, zonder gevaren want ze moeten nogal veel meenemen om weer een eigen land te kunnen opbouwen. Maar die weg werd het symbool van de bevrijding van Israël. De bezetting door de Romeinen was net zo uitzichtloos als de ballingschap, dat machtige rijk was onverslaanbaar. Het boek van de profeet Jesaja loopt uit op de beslissing van koning Cyrus dat de ballingen terug mogen keren, die koning wordt daar dan ook de messias genoemd, de bevrijder van Israël. Maar zover is het nog niet. Het volk Israël moet eerst het lied leren zingen dat gaat over die bevrijding. Want in dit lied wordt duidelijk gemaakt dat die bevrijding niet zal afhangen van de kracht of de slimheid van het volk zelf. Het moet de God van Israël zijn die zijn volk zal bevrijden zoals het eens uit de slavernij in Egypte was bevrijd. Daarom gaat dit lied ook over Sion. Dat is de berg in Jeruzalem waar de Tempel op was gebouwd.
Bevrijding van die Tempel betekent de bevrijding van Juda. In die Tempel werden de richtlijnen van de God van Israël bewaard en als je wil terugkeren naar Jeruzalem, naar de Tempel, dat zul je moeten horen bij de mensen van de Wet van de God van Israël. Dan zul je dus de armen recht moeten doen, geen andere goden nalopen, je naaste liefhebben als jezelf. Daar kun je ook in de ballingschap alvast mee beginnen zodat er ook een volk is dat bevrijd kan worden uit de ballingschap. Niet dat het einde van de ballingschap daardoor dichterbij komt, dat is iets wat God zelf beslist, maar wel dat je bij dat einde van die ballingschap mag horen, ook jij mag naar dat beloofde land. En zo is het voor ons natuurlijk ook. Ook wij kunnen beginnen ons aan die Wet van de Tempel te houden, zodat ook wij horen bij het land waar de armen recht zal worden gedaan. Want ook voor ons zal dat land eens komen. Uit die hoop mogen wij leven en werken, ook vandaag weer.