Openbaring 20:11-15
11 Toen zag ik een grote witte troon en hem die daarop zat. De aarde en de hemel vluchtten van hem weg en verdwenen in het niets.12 Ik zag de doden, jong en oud, voor de troon staan. Er werden boeken geopend. Toen werd er nog een geopend: het boek van het leven. De doden werden op grond van wat in de boeken stond geoordeeld naar hun daden. 13 De zee stond de doden die ze in zich had af, en ook de dood en het dodenrijk stonden hun doden af. En iedereen werd geoordeeld naar zijn daden. 14 Toen werden de dood en het dodenrijk in de vuurpoel gegooid. Dit is de tweede dood: de vuurpoel. 15 Wie niet in het boek van het leven bleek te staan werd in de vuurpoel gegooid. (NBV)
Sinds de bezetting van het land Israël door uiterst wrede Griekse koningen, je kunt daarover lezen in de boeken van de Makkabeeën die op de rand van de Bijbel staan, vond men het in Israël zeer onrechtvaardig als er voor de slachtoffers van de terreur van de bezetters geen gerechtigheid zou bestaan. Dat kon men eigenlijk niet geloven. Daarom werd de oude overlevering over de adem van God die naar God zou terugkeren uitgebreid. In Genesis kun je lezen dat God een grens aan de leeftijd van de mens stelde. Ouder als 120 jaar zou een mens niet kunnen worden. En daar God de mens uit aarde had gevormd en met zijn adem de mens het leven had gegeven zou de mens weer tot stof vergaan en de adem van God zou naar God terugkeren. Een prachtig beeld op zich. Maar alleen als alle mensen dat ook verdienen. En wie Gods adem verspilt door anderen het leven te benemen of onmogelijk te maken verdient die rust aan de boezem van God niet. Daarom ontstond er het geloof dat er op een dag een oordeel zou komen waarin God de doden zou oordelen naar hun daden.
Een geloof dat ook in de dagen van Johannes een zeer toepasselijk geloof was. In het Romeinse Rijk immers telde een leven niet. Mensen vonden de dood in de arena, waar sterven op allerlei manieren een volksvermaak was geworden, mensen vonden de dood omdat ze geloofden in de Messias Jezus van Nazareth die was opgestaan uit de doden. Johannes zelf zat gevangen op een eiland waar mijnen waren en gevangenen en slaven in de mijnen zo hard moesten werken dat velen er aan dood gingen. De dood van die slaven telde voor geen Romein, alleen de opbrengst van de mijnen telde mee. Een oordeel van een God over deze wrede daden, wanneer en hoe dan ook, zou voor de slachtoffers gerechtigheid brengen, zoals het goud gereinigd werd van ongerechtigheden door het vuur zou ook de aarde door een poel van vuur gereinigd worden van hen die onrecht deden aan hun medemensen. En als zij, die niet in het boek van het leven stonden, in de vuurpoel waren geworpen dan hoefde je er nooit meer aandacht aan te schenken en vooral: je hoefde er nooit meer bang voor te zijn. Voorgoed zouden de mensen bevrijd zijn van onrecht, geweld en onderdrukking.
Het zijn dromen die vandaag de dag nog vele onderdrukten zullen aanspreken. Want wanneer komt de dag, wanneer zal het zijn, dat de aarde bevrijd is van oorlog, geweld en onderdrukking? Eigenlijk is zo’n droom van het oordeel over de goeden en de kwaden een aansporing voor ons levenden om te werken aan een aarde waar onrecht, geweld en onderdrukking verdwenen zijn. Juist in het begin van een nieuw kalenderjaar moeten we ons realiseren dat de pijn van wreedheid en onrecht generaties kan voortduren. Dat het mensenlevens kan duren voordat soms een begin kan worden gemaakt met het herstel van onrecht. Dat wij de slachtoffers moeten blijven gedenken om niet weer in de verleiding te komen anderen uit te sluiten op grond van een geloof of een uiterlijk, tot ons eigen voordeel, of om onze eigen angst voor het leven te bedwingen. Laten wij blijven kiezen voor het leven zodat onze wereld terecht komt in het boek van het leven, daartoe roept vandaag ook Johannes ons op.