Romeinen 4:1-12
1 ¶ Wat moeten wij nu zeggen over onze stamvader Abraham? 2 Indien hij als een rechtvaardige zou zijn aangenomen op grond van zijn daden, dan had hij zich daarop kunnen laten voorstaan. Maar niet tegenover God, 3 want wat zegt de Schrift? ‘Abraham vertrouwde op God, en dat werd hem als een daad van gerechtigheid toegerekend.’ 4 Iemand die zijn loon verdient, krijgt het niet als een gunst maar als een recht. 5 Maar iemand zonder verdienste, die echter vertrouwt op hem die de schuldige vrijspreekt, wordt vanwege zijn vertrouwen rechtvaardig verklaard. 6 Zo prijst ook David de mens gelukkig die door God rechtvaardig wordt verklaard zonder dat hij enige verdienste heeft: 7 ‘Gelukkig is de mens wiens onrecht is vergeven, wiens zonden zijn bedekt; 8 gelukkig is de mens wiens zonden de Heer niet telt.’ 9 ¶ Prijzen deze woorden een besneden of een onbesneden mens gelukkig? We zagen al dat Abrahams vertrouwen hem werd toegerekend als een daad van gerechtigheid. 10 Maar wanneer gebeurde dat? Toen hij al besneden was of daarvoor? Het laatste, toen hij nog niet besneden was. 11 De besnijdenis ontving hij later als een bezegeling en teken dat hij als onbesnedene rechtvaardig was omdat hij op God vertrouwde. Zo werd hij de vader van alle onbesnedenen die geloven, zodat ook zij als rechtvaardigen konden worden aangenomen. 12 En hij werd eveneens de vader van hen die besneden zijn, althans van hen die zich niet alleen hebben laten besnijden maar ook onze vader Abraham volgen in het geloof dat hij als onbesnedene bezat. (NBV)
Joden en Moslims beschouwen zich als kinderen van Abraham. Ze zijn immers besneden. De mannenmacht is overgegaan op de ene Heer en als teken daarvan is hun mannelijkheid ingekort. In een oorlog was het ooit de gewoonte de voorhuid van de verslagen soldaten af te snijden als teken van buit en de grote van de overwinning. De besnedenen werden door hun besnijdenis onoverwinnelijk. Maar hoe moet het dan met de Heidenen die zich bij de Weg van Jezus van Nazareth aansluiten? Die besnijdenis was in de dagen van Paulus een belangrijk onderwerp. De discussie was in Rome opgelaaid na de terugkeer van Judeeërs die eerst verbannen waren geweest. Die werden geconfronteerd met een groot aantal Heidenen die zich ineens aan de Wet van de Liefde, van heb je naaste lief als jezelf, gingen houden. Moesten die Heidenen dan niet ook besneden worden? Volgens Paulus, daarin gesteund door de andere Apostelen, hoefde dat niet.
We spreken over Judeeërs omdat pas enkele eeuwen later de gelovigen uit Israël die Jezus van Nazareth niet erkenden gedwongen werden een eigen religie te vormen. Zij schreven de Talmoed en sindsdien kennen we naast het Christendom met veel stromingen ook het Jodendom met veel stromingen. Paulus probeert te onderbouwen dat de Heidenen uit de beweging van de Weg, de beweging van Christenen, zich niet hoeven te laten besnijden met het verhaal van Abraham. Die liet zich uiteindelijk besnijden toen hij in Kanaän een plaats had gevonden. Maar die was al op weg gegaan gedreven door een ervaring dat er een andere manier van leven mogelijk moest zijn als hij in Ur en later in Haran had ervaren. Een andere God had hem geroepen. Niet een God die bij een plaats of een land hoorde, maar een God die met hem meetrok en hem medemenselijkheid en erbarmen voorhield. Een God ook die niet vroeg om je zoon te offeren maar genoegen nam met een schaap, dat je vervolgens zelf mocht opeten. Het besef dat je het met die nieuwe manier van geloven moet wagen werd Abraham tot gerechtigheid aangerekend.
Abraham had geen beeld van die nieuwe God, had geen tempel, en aanbidden was er ook niet bij. Toch had die God onverwacht voor vruchtbaarheid gezorgd. Toen alle hoop op vruchtbaarheid verloren scheen was de zorg voor de vreemdelingen die langskwamen uitgelopen op nieuw leven, op een eigen zoon voor Abraham en Sara als begin van een groot volk. Zo zijn in de ogen van Paulus, Judeeërs, Joden. Moslims en gelovige Heidenen allemaal kinderen van Abraham. Die besnijdenis doet daarbij niet terzake. Het gaat om mensen die hun naaste lief hebben als zichzelf. Om mensen die bereid zijn te delen met de hongerigen, de naakten te kleden, de zieken te verzorgen, de armen te bevrijden. In dat Rome met zijn vele slaven viel het onderscheid tussen Jood en Heiden weg, maar ook het onderscheid tussen slaaf en vrije, tussen man en vrouw, tussen arme en rijke. In die nieuwe gemeenschap van mensen van de Weg van Jezus van Nazareth waren geen vreemdelingen meer, alleen nog broeders en zusters. Gaan wij nog steeds diezelfde weg als kinderen van Abraham, samen met onze broeders en zusters?