Jeremia 26:1-9
1 ¶ In het begin van de regering van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia, richtte de HEER de volgende woorden tot Jeremia: 2 ‘Dit zegt de HEER: Ga in de voorhof van mijn tempel staan en spreek tot allen die uit de steden van Juda zijn gekomen om mij in de tempel te vereren. Zeg hun alles wat ik je opdraag en laat niets achterwege. 3 Misschien zullen ze luisteren en met hun kwalijke praktijken breken. Dan zal ik afzien van het onheil waarmee ik hen wil treffen vanwege hun kwalijke praktijken. 4 Zeg tegen hen: Dit zegt de HEER: Als jullie niet naar mij luisteren, als jullie de wet niet naleven die ik je gegeven heb 5 en niet luisteren naar mijn dienaren, de profeten, die ik telkens weer naar jullie zend, maar voor wie jullie tot nu toe doof waren, 6 dan zal ik met deze tempel hetzelfde doen als met Silo, zodat alle volken op aarde de naam van deze stad als een vloek zullen gebruiken.’ 7 ¶ De priesters, de profeten en alle andere aanwezigen in de tempel hoorden Jeremia deze woorden spreken. 8 Nadat hij tegen hen gezegd had wat de HEER hem had opgedragen, grepen ze hem vast. ‘Sterven moet jij!’ riepen ze. 9 ‘Hoe durf je in de naam van de HEER te profeteren dat het deze tempel zal vergaan als Silo en dat deze stad een ruïne wordt waar niemand nog zal wonen?’ Al het volk in de tempel liep tegen Jeremia te hoop. (NBV)
Het optreden van Jeremia begint goed. Komt er iemand het volk waarschuwen voor onheil, grijpen ze de boodschapper en willen ze die doden. Het verhaal wordt nog schrijnender als je iets van de geschiedenis kent die er aan vooraf gegaan is. We hebben nog niet zo lang geleden in het boek Deuteronomium kunnen lezen dat de koning altijd een afschrift van dat boek bij de hand moest hebben. Nu was dat lang geleden vergeten, tot Josia aan de macht kwam. Die had toch wel wat met die mooie tempel in de hoofdstad en liet de tempel opknappen. Bij de restauratie vond men een rol in de muur gemetseld en dat bleek datzelfde wetboek voor de koning te zijn. Josia schrok er van en beloofde voortaan de Wet van de Woestijn na te leven. De armen in zijn koninkrijk konden weer op extra aandacht rekenen en de vreemdelingen mochten weer mee doen.
Maar Josia was nog niet dood of het was uit met het navolgen van de goddelijke richtlijnen uit de woestijn. Jojakim trok zich er niks van aan en dus ging Jeremia weer de straat op om te waarschuwen voor de gevolgen. De Tempel zou vergaan, de stad verwoest. Nu zijn veel kerkelijke leiders gevoelig voor het uiterlijk van hun godsdienst en laten ze zich dat niet zo gemakkelijk zeggen. De prachtige gewaden, de mooie mijters, de vergulde beelden lijken soms belangrijker dan de armen en de vreemdelingen. De Rooms-katholieke kerken lopen daarom harder leeg dan de Protestantse Kerken waar de aandacht voor de Liefde van God nog steeds levend gehouden wordt. Veel gelovigen willen dat vandaag de dag niet horen.
Net als in de dagen van Jeremia moet je onze regering niet willen aanvallen op hun goddeloosheid. Ook al beroemen leden van onze regering zich op hun goddeloosheid en pleiten ze voor afschaffing van alles wat er uitziet als godsdienst en moet het belijden van godsdienst stiekem in de binnenkamer plaatsvinden en niet op de Dam of het Malieveld. Ze worden daarbij overigens ondersteund door de meeste opinieleiders, de talk show presentatoren van vandaag. In onze samenleving zullen ze niet zo snel om het doden van tegenstanders vragen want dat doen religieuze fanatici zelf wel. Veel fanatici willen hun godsdienst met geweld opdringen in plaats van op te roepen tot bekering. Maar dat oproepen moet ook vandaag gebeuren, want anders wachten ons gelijksoortige rampen als waar Jeremia voor waarschuwt.