Jeremia 21:1-10
1 ¶ De HEER richtte zich tot Jeremia, nadat koning Sedekia Paschur, de zoon van Malkia, en de priester Sefanja, de zoon van Maäseja, naar hem toe gestuurd had. Ze zeiden tegen Jeremia: 2 ‘Nu koning Nebukadnessar van Babylonië ons aanvalt, willen wij u vragen de HEER voor ons te raadplegen. Misschien zal hij opnieuw wonderdaden verrichten en zal de vijand het beleg opbreken.’ 3 Jeremia antwoordde: ‘Zeg tegen Sedekia het volgende: 4 Dit zegt de HEER, de God van Israël: Ik zal jullie dwingen je niet langer buiten, maar binnen de muren van de stad tegen de koning van Babylonië en de Chaldeeën te verdedigen. 5 Ikzelf zal met krachtige, sterke hand tegen jullie strijden, vervuld van grote woede en toorn. 6 Ik zal deze stad treffen met een verschrikkelijke pest, waaraan mensen en dieren zullen sterven. 7 En dan-spreekt de HEER lever ik koning Sedekia van Juda, zijn hof en allen die in deze stad de pest, het zwaard en de honger hebben overleefd, uit aan koning Nebukadnessar van Babylonië, aan hun vijanden, die hun naar het leven staan. Hij zal hen aan het zwaard rijgen en niemand sparen; hij zal onverbiddelijk zijn en geen medelijden hebben.’ 8 ¶ De HEER sprak: ‘Zeg tegen dit volk: Dit zegt de HEER: Ik geef jullie de keuze tussen leven en dood. 9 Wie hier blijft zal sterven door het zwaard, de honger of de pest, maar wie de stad verlaat en zich overgeeft aan de Chaldese belegeraars zal zijn leven behouden. 10 Want ik heb mij tegen deze stad gekeerd: ik zal haar niet redden, maar ten onder laten gaan-spreekt de HEER. Ze zal de koning van Babylonië in handen vallen en hij zal haar in vlammen doen opgaan.’ (NBV)
Er staan in de Bijbel van die zinnen die je vroeger van je moeder niet mocht zeggen. “Krijg de pest, pokken en de kleren” was er zo een. Waarbij voor die kleren dan de cholera moest worden gehoord. Het kwam bij je op als je heel kwaad was, vaak ook als je je onrechtvaardig behandeld voelde. Nu spreekt God via de mond van Jeremia bijna dezelfde woorden. Ook hier gaat het over de pest. Hier gaat het ook over oorlog. Israël zal onder de voet worden gelopen. Dat zal burgerslachtoffers vragen. Er zal niks meer te eten zijn. De overlevenden zullen als slaven worden weggevoerd. De stad zal in vlammen opgaan. Het is een reactie die je niet direct zal verwachten. Onophoudelijk had Jeremia opgeroepen niet te vertrouwen op eigen kracht, op bondgenoten of op zelfgemaakte goden van zilver en goud.
Nu komen de hoogste priesters van de Tempel in Jeruzalem de hulp van de God van Israël inroepen. Is dat niet wat Jeremia heeft gevraagd? Niet echt natuurlijk. Die priesters vragen wel wat van God, maar voor hun is die god één uit velen en als je hulp zoekt is het altijd goed niemand van de mogelijke hulpverlenenden over te slaan. Wat ze zelf over hebben voor de hulp van God wordt niet gezegd. Zullen ze afgoden afzweren? Zullen ze de bondgenootschappen met afgodendienaars opzeggen? De vraag die dit gedeelte van de Bijbel aan ons stelt is of we ons wel altijd bewust zijn van wat “bekering” betekent. Het betekent volgens Jeremia dus niet dat je God of Jezus in je hart moet sluiten, hard roepen dat God groot is en dat het bloed van Jezus je gereinigd heeft.
Dat is wat God is en doet, maar wat doe jij? Voed jij nu de hongerigen? Troost je de bedroefden? Kleed je de naakten? Verwelkom jij de vreemdelingen als je familie? Zorg jij voor de zieken? Zet jij de minsten in de samenleving voorop? Vraag jij je niet meer af of God of Jezus wel gediend worden maar of mensen tot hun recht komen? Pas als je in je leven de weg van God gaat volgen dan doet God iets terug. Dan zie je vreugde, in de ogen van wie je helpt, dan heb je bondgenoten bij het tot hun recht laten komen van mensen die geen recht vinden. Dan merk je dat jouw heil en redding niet liggen in uiterlijk vertoon maar in de hulp die jij God kan bieden. Het is geen voor wat hoort wat, maar wat je doet doe je uit dankbaarheid voor alles wat er gegeven is aan goeds, ook vandaag weer.