Ezechiël 11:1-13
1 ¶ De geest tilde me weer op en bracht me naar de oostelijke poort van de tempel van de HEER. Daar zag ik vijfentwintig mannen staan, met in hun midden Jaäzanja, de zoon van Azzur, en Pelatja, de zoon van Benaja, twee leiders van het volk. 2 De HEER zei tegen mij: ‘Mensenkind, dit zijn de mannen die in deze stad onheil willen stichten en slechte raad geven. 3 Ze zeggen: “Hier hoeven voorlopig geen huizen te worden gebouwd! In deze stad horen wij thuis als vlees in een pot.” 4 Daarom moet je tegen hen profeteren, mensenkind.’ 5 Ik werd opnieuw door de geest van de HEER overweldigd, en hij droeg mij op te zeggen: ‘Dit zegt de HEER: Israëlieten, ik hoor wat jullie zeggen, ik weet wat er in jullie hoofd opkomt. 6 Jullie hebben de dood van velen in deze stad veroorzaakt en de straten met lijken gevuld. 7 Daarom-zegt God, de HEER -,de mensen die jullie hebben gedood, die zijn het vlees in de pot, maar jullie zal ik uit de stad verdrijven. 8 Jullie vrezen het zwaard? Met het zwaard zal ik jullie treffen-spreekt God, de HEER. 9 Ik zal jullie uit de stad verdrijven, ik zal vreemdelingen over je laten heersen, ik zal je straffen. 10 Door het zwaard zullen jullie omkomen, waar je ook bent in Israël zal ik je straffen, en jullie zullen weten dat ik de HEER ben. 11 De stad zal jullie pot niet zijn, en jullie zullen het vlees niet zijn: tot aan de grenzen van Israël zal ik je straffen. 12 Jullie zullen weten dat ik de HEER ben. Jullie hebben mijn geboden niet gehoorzaamd en je niet gehouden aan mijn voorschriften, maar geleefd zoals de volken om je heen.’ 13 Terwijl ik nog aan het profeteren was stierf Pelatja, de zoon van Benaja. Ik wierp me voorover en schreeuwde: ‘Ach HEER, mijn God, gaat u nu ook de rest van het volk nog vernietigen?’ (NBV)
De hoge heren van het dorp. Wij hebben geleerd tegen ze op te kijken en hoe meer we tegen ze op kijken hoe meer succes ze hebben. Elke dag weer vertellen de media ons tegen wie het meest wordt opgekeken, tegen de een omdat die zogenaamd zegt waarop het staat, tegen de ander omdat die zo integer is, tegen een derde omdat die zoveel ervaring heeft. Ezechiël heeft dat ook. Toen de oudsten van Juda hem in zijn ballingschap kwamen opzoeken kreeg hij visioenen. Over een van die visioenen lezen we vandaag. Niet zomaar een visioen, nee het gaat over belangrijke mensen, de hoge heren van Jeruzalem. Onder aanvoering van de twee leiders van het volk. Soms vraag je je bij dit soort leiders af of het woord leider met een ei of een ij geschreven moet worden. Van de leiders in dit Bijbelgedeelte wordt verteld dat er geen huizen hoeven worden gebouwd in de stad. Een stad in oorlog waar tallozen jammeren over de ellende die ze meemaken.
In de stad horen die leiders thuis als vlees in een pot, dat vinden ze tenminste zelf. Ze sudderen en genieten van de warmte en de heerlijke geuren die rond hen opstijgen. Waarom zou je anderen dat ook gunnen? Dan moet je maar belasting betalen voor mensen die er toch misbruik van maken, dan zit je met lawaai, verkeersopstoppingen en verdelingsproblemen. Nee hun eigen geluk is hun genoeg, als zij het maar goed hebben. De God van Israël maakt andere keuzes. Voor die God zijn het de mensen die jammeren om het onrecht en de ellende die het goede zijn dat de stad bevat. Die leiders hebben de straten gevuld met lijken. De mensen die zich daarom druk maken en de slachtoffers mogen in de stad blijven, die zelfvoldane leiders moeten er uit. Het was dan ook de elite van Jeruzalem die als eerste in ballingschap werd weggevoerd. De oudsten van Juda worden er nog eens aan herinnerd.
Het blijft gaan om de geboden van de God van Israël zoals die in de leer van Mozes zijn opgenomen. Heb God lief boven alles en je naaste als jezelf. Als je die geboden houdt dan wordt je een dienaar, een dienaar van iedereen die onrecht wordt aangedaan, dan ben jij er voor om mensen tot hun recht te laten komen en onophoudelijk het onrecht aan de kaak te stellen. Maar de leiders uit het gedeelte dat we vandaag lezen doen als de volken om Israël heen. Zij moeten het goed hebben, zij mogen gezien worden. Zij vertegenwoordigen het volk, eigenlijk zijn ze zelf goden die door het volk aanbeden moeten worden. Zulke leiders hebben wij ook wel. Hoe mooier hun show er uit ziet hoe beter. Wat de gevolgen zijn voor de slachtoffers van oorlog en geweld doet niet ter zake. Voor de God van Israël kunnen zulke leiders doodvallen. Ezechiël neemt dat eigenlijk niet letterlijk, dat moeten wij ook maar niet doen. Als er iemand van die leiders sterft schreeuwt Ezechiël het uit. Wie er ook sterft, wij mogen er verdriet om hebben, hoe slecht ze ook zijn.