Ezechiël 9:1-11
1 ¶ Toen hoorde ik hem luid roepen: ‘Kom te voorschijn, jullie die de stad gaan straffen, en neem je vernietigingswapens mee.’ 2 En ik zag hoe zes mannen uit de richting van de noordelijke bovenpoort kwamen, alle zes met een dodelijk wapen in hun hand. Er was ook nog een man bij hen in linnen kleren, die een schrijverskoker aan zijn gordel droeg. De mannen gingen naast het bronzen altaar staan. 3 De stralende verschijning van de God van Israël bewoog zich van de cherubs waarboven hij troonde naar de ingang van de tempel, en hij riep de in linnen geklede man met de schrijverskoker bij zich. 4 De HEER zei tegen hem: ‘Maak een ronde door Jeruzalem, en zet een merkteken op het voorhoofd van iedereen die jammert en klaagt om de gruwelijke dingen die er in de stad gebeuren.’ 5 ¶ Tegen de zes anderen hoorde ik hem zeggen: ‘Ga achter hem aan, trek ook door de stad en dood iedereen. Jullie moeten geen medelijden tonen, jullie mogen geen medelijden kennen. 6 Oude mensen, jonge mannen en vrouwen, moeders en kinderen-jullie moeten ze allemaal ombrengen, behalve de mensen die het merkteken dragen. Begin bij mijn heiligdom.’ En ze begonnen bij de zeventig oudsten, die voor de tempel stonden. 7 Hij zei tegen de mannen: ‘Dood alle mensen in de voorhoven zodat de tempel onrein wordt, en ga dan naar buiten!’ Ze gingen naar buiten en trokken moordend door de stad. 8 Terwijl zij moordend rondtrokken bleef ik achter, en ik wierp me voorover op de grond en schreeuwde: ‘Ach HEER, mijn God, gaat u, nu uw woede Jeruzalem treft, alle Israëlieten vernietigen die er nog zijn?’ 9 Hij antwoordde: ‘De schuld die het volk van Israël en Juda op zich heeft geladen is onmetelijk groot. Het land is vol bloed, de stad vol onrecht, want ze denken bij zichzelf: De HEER heeft het land verlaten, de HEER ziet ons niet. 10 Ik zal dan ook geen medelijden tonen, ik zal geen medelijden kennen; ik zal hen voor hun daden laten boeten.’ 11 De in linnen geklede man met de schrijverskoker aan zijn gordel kwam terug en bracht verslag uit: ‘Ik heb gedaan wat u mij hebt bevolen.’ (NBV)
De afgoderij waarover we gisteren gelezen hebben kan natuurlijk niet zonder gevolgen blijven. Als het volk de God van Israël niet meer als God wil hebben dan zal het moeten voelen en zien hoe het gaat met de goddelozen zoals die overal in de wereld te vinden zijn. Er komen zeven mannen waarvan er 6 een wapen en de zevende een schrijverskoker heeft. In zes dagen werd de chaos uit het begin een mensenland en op de zevende kon men rusten. Als wij hier lezen dat de mannen naast het bronzen altaar staan dan heeft dat voor velen van ons geen bijzondere betekenis. Dat bronzen altaar was immers van Salomo? Maar ons was niet meer opgevallen dat koning Achaz dat bronzen altaar terzijde had geschoven en vervangen door een stenen altaar naar Assyrisch model. Het is duidelijk dat de zeven mannen weer terug willen keren naar de godsdienst zoals die was overeengekomen met de God van Israël. Moet het volk van Israël nu worden uitgeroeid? Is er nergens genade te vinden?
De Godsdienst van Israël is geen voor-wat-hoort-wat-geloof. De leer van Mozes is onuitvoerbaar voor mensen als ze wordt opgevat als opgelegde wetten, zoals de wereld opgelegde wetten kent. Maar de goddeloosheid kan niet zonder gevolgen blijven. Daar lijden mensen onder. Want goddeloosheid en afgoderij leiden tot onrecht en onderdrukking. De goden van deze wereld, de goden van winst en profijt en van de eerste de beste, beloven een directe bevrediging van de behoeften naar macht en welvaart. Daar houdt de God van Israël zich niet mee bezig. Die zoekt mensen die de hongerigen voeden, de dorstigen laven, de blinden laten zien en de doven laten horen, de gevangenen bezoeken en de armen recht verschaffen. Voordat er begonnen wordt met welke vernietiging dan ook moeten de zes mannen met vernietigingswapens eerst de stad in om de slachtoffers van het onrecht en de goddeloosheid op te zoeken. Die slachtoffers krijgen een merkteken en moeten gespaard blijven.
Wat is dit voor een God die jongeren, kinderen, mannen en vrouwen, ouderen en jongeren laat doden? Moet je dat zo maar nemen? Moet je zelfs blij zijn dat de dood het gevolg is van goddeloosheid en onrecht? Ezechiël meent van niet. Zo kan zijn God niet zijn! Hij schreeuwt het uit tegen die God en probeert God op andere gedachten te brengen. Dat is vergeefs, het is niet de God van Israël die het leed over de ongelovigen heeft veroorzaakt maar het zijn de gelovigen zelf. Van de inwoners van Jeruzalem mag toch worden verwacht dat zij de herinnering hebben bewaart aan de leer van Mozes, die eerste vijf boeken van ons Oude Testament. Daar wordt toch worden opgeroepen recht te betrachten, je niet te verrijken ten koste van anderen. Daar wordt toch duidelijk dat het niet de eerste de beste is waar die God zich over ontfermt, maar de minste de zwakste de armste. Daar mag je toch van leren dat alles wat je hebt van God is gekregen om een wereld te scheppen waar alles wordt ingezet om de hongerigen te voeden en geweld en onderdrukking te voorkomen dan wel te bestrijden. Dat is een boodschap van God die we ook vandaag nog mogen horen en die ons in beweging mag zetten.