2 Kronieken 8:1-11
1 ¶ Twintig jaar had Salomo besteed aan de bouw van de tempel voor de HEER en het koninklijk paleis. 2 De steden die koning Churam hem gegeven had breidde hij uit, zodat daar Israëlieten konden wonen. 3 Hij trok op tegen Hamat-Soba en veroverde het. 4 Hij versterkte Tadmor, dat in de woestijn ligt, en de steden die hij in Hamat had laten bouwen om er voorraden op te slaan. 5 Van Hoog-Bet-Choron en Laag-Bet-Choron maakte hij vestingsteden met muren en vergrendelbare stadspoorten, 6 en hij versterkte ook Baälat en alle steden waar hij zijn voorraden opsloeg en zijn wagens en paarden stalde. Hij bouwde wat hij maar wilde, in Jeruzalem, in de Libanon of waar ook in zijn rijk. 7-8 Salomo legde aan alle bevolkingsgroepen die niet tot het volk van Israël behoorden herendienst op, dat wil zeggen aan de Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten die nog in het land woonden omdat de Israëlieten hen niet hadden uitgeroeid. Deze maatregel geldt tot op de dag van vandaag. 9 De Israëlieten zelf, die soldaten waren en bevelhebbers van de garde, de wagenmenners en de ruiterij, waren dus niet verplicht tot herendienst. 10 Tweehonderdvijftig van hen stelde Salomo aan als opzichters die de leiding over het werkvolk hadden. 11 De dochter van de farao liet hij van de Davidsburcht verhuizen naar de vertrekken die hij voor haar in het paleis had laten bouwen, ‘want, ‘zei hij, ‘geen vrouw van mij zal in de burcht van koning David van Israël wonen. De plaatsen waar de ark van de HEER heeft gestaan zijn immers heilig.’ (NBV)
Het gedeelte dat we vandaag uit de boeken Kronieken lezen is het begin van een verhaal over het tweede deel van de regering van Salomo. Eerder was ons al verteld dat Salomo veertig jaar heeft geregeerd, het aantal jaren dat God gegeven heeft om zijn doel te bereiken. De eerste twintig jaar heeft Salomo besteed aan de bouw van de Tempel in Jeruzalem. De volgende twintig jaar aan het regeren over zijn rijk. Wat dat rijk nu precies geweest is was de vraag. En het was zeker een vraag voor de ballingen die teruggekeerd waren uit de ballingschap in Babel. Het antwoord van de schrijver van de Kronieken was eenvoudig. Het rijk van Salomo was een groot rijk geweest, groter dan het rijk van Dan tot Berseba waar Israël ooit mee begonnen was. Zowel naar het noorden als naar het zuiden strekte het zich verder uit. Zelfs de Libanon werd tot het rijk van Salomo gerekend. Salomo was de koning van de bouw. De bouw van de Tempel stond natuurlijk voorop. Maar daar bleef het niet bij.
Salomo bouwde zijn rijk uit en in de steden die er vanouds waren en die de sporen van oorlogen droegen bouwde hij opnieuw. Natuurlijk hoefde hij niet zelf te bouwen. Daar waren mensen voor. Als je die mensen zou moeten betalen dan kon zelfs de rijke Salomo dat niet dragen. Maar er is een andere mogelijkheid. Die van de Herendiensten. Gratis arbeid dat je ten behoeve van de gemeenschap moet leveren. Een vijftal volkeren die hadden moeten worden uitgeroeid maar die toch in het land bleven wonen hielpen bij de herbouw en de renovatie. En dat tot op de dag van vandaag schrijft de Kronist. Dat was handig voor de teruggekeerde ballingen die het land weer aan het opbouwen waren. Op grond van de Bijbel kregen ze ineens een groot aantal hulparbeiders aangeboden. Die herendiensten zijn overigens niet vreemd. Zelfs onze gemeentewet kende een bepaling die burgers konden verplichten gratis arbeid te verrichten. Van de bouwers die onder Ezra en Nehemia Jeruzalem weer opbouwden en de Tempel weer herstelden staat geschreven dat ze de troffel in de ene en het zwaard in de andere hand hadden.
Dat was onder Salomo wel anders. Iedereen die geroepen was om het land en het volk te beschermen was vrijgesteld van de Herendienst, hooguit werden ze opzichters. De godsdienst van Israël wilde het tegendeel zijn van de godsdienst van Egypte. In Egypte heerste de aanbidding van de dood. Met geweldige bouwwerken moest de dood ongedaan gemaakt worden. Israël had een godsdienst van het leven. Niet het leven voor iedereen afzonderlijk maar het leven voor het volk. Wat er ook zou gebeuren de God van Israël zou er voor zorgen dat het leven van het volk geen einde zou kennen. Salomo moest daarom afstand nemen van Egypte. Maar ja, hij was met een Egyptische prinses getrouwd. Voor haar werd dus een apart onderkomen gebouwd. Helemaal afstand nemen van de vrouwen van vreemde volken hoefden de ballingen dus ook niet echt, maar afstand houden en trouw blijven aan de godsdienst bleven voor op staan. En dat laatste geld ook voor ons. Angst voor vreemdelingen hoeven we niet te hebben, ze kunnen een belangrijk aandeel leveren aan onze samenleving, maar trouw aan onze godsdienst van delen en liefhebben moet voorop blijven staan.