Psalm 141
1 ¶ Een psalm van David. HEER, u roep ik aan, kom mij te hulp, luister naar mij nu ik tot u roep. 2 Laat mijn gebed voor u zijn als reukwerk, mijn geheven handen als een avondoffer. 3 Zet een wacht voor mijn mond, HEER, een post voor de deur van mijn lippen. 4 Houd mijn hart ver van het kwaad, verleid het niet tot goddeloze daden met hen die onrecht bedrijven, laat mij niet eten van hun overvloed. 5 ¶ Zou een rechtvaardige mij slaan, het was mij een weldaad, zou hij mij straffen, het was balsem op mijn hoofd. Zou ik lijden onder de kwaden, dan nog bleef ik bidden, 6 en werden hun leiders van de rotsen geworpen, van mij hoorden ze woorden van deernis. 7 Verspreid als de aarde, geploegd en omgewoeld, ligt ons gebeente bij de muil van het dodenrijk. 8 Maar HEER, mijn God: naar u zijn mijn ogen gericht, bij u schuil ik, giet mijn leven niet weg als water. 9 Behoed mij voor de strik die zij hebben gespannen, voor de valkuil van hen die onrecht doen. 10 Laat de goddelozen in hun eigen netten raken en mij alleen ontkomen. (NBV)
Vandaag een Psalm voor de mopperkonten. We horen ze tegenwoordig ook vaak. Rechters deugen niet als ze niet zeggen wat wij willen horen. De regering deugt niet als ze niet doet wat wij zeggen of de problemen oplossen waarvan wij horen. De politie deugt niet omdat er door al die politiemensen ergens wel eens iemand is die een foutje maakt, foutjes van politiemensen kunnen grote gevolgen hebben. Al die buitenlanders deugen niet omdat we ze niet verstaan en ons vragen stellen over onze cultuur waarop we niet zitten te wachten, wij zijn toch de beste van de wereld. Dat gemopper is van alle tijden en alle plaatsen. En wij hebben het nog gemakkelijker omdat we ook nog over Europa en Brussel kunnen mopperen, onze regering maakt daar samen met andere regeringen de spelregels die iedereen gelijke kansen geven, maar als wij ons benadeeld voelen dan mopperen we niet op mensen maar op instituten.
Het is geen wonder dat de psalmdichter vraagt om een wachter voor zijn mond. Je zou anders ook tegen God, of zelfs op God, gaan mopperen en een gebed tot God moet zijn als reukwerk, kostbare parfum die de wereld mooier maakt. In onze Protestantse traditie vouwen wij de handen bij het gebed en sluiten we de ogen. Het werk komt stil te liggen en we richten ons niet meer op wat er om ons heen in de wereld is maar we richten ons op God en wat die van ons wil. In oudere tradities heffen de bidders hun handen omhoog naar God gericht. Want van God komt het goede en we vragen God om ons, om de wereld, het goede te geven. Wij staan klaar om het goede te ontvangen. Bidden met gebalde vuisten heeft meestal weinig zin, al mogen we best onze ellende tot God uit te schreeuwen.
Behoren die mopperaars de vrijheid te hebben hun mening te uiten? Vrijheid van meningsuiting is een groot goed. Het staat iedereen ook vrij om een tegenstem te zijn tegen onrecht en uitsluiting. De vrijheid van meningsuiting geeft ons ook de vrijheid de mopperaars tegen te spreken. Natuurlijk er gaat veel fout als mensen bezig zijn, niemand ontkomt daar aan. Dat wat fout gaat moet benoemd worden. Maar dat wat echt fout is blijkt pas in het licht van het goede. Als je dus moppert op dat wat verkeerd gaat geef dan ook aan wat er beter kan. Dan heeft het weinig zin op Europa te mopperen als onze eigen regering blijft zitten. Dan heeft het weinig zin op de politie te mopperen als die ons beschermd tegen een ordeloze samenleving vol boeven. In het gebed dat Jezus van Nazareth ons heeft geleerd vragen we God om zijn wil te laten geschieden ook op de aarde. Voor onszelf vragen we slechts het dagelijks brood. En wat wij fout doen, doen waardoor anderen op ons mopperen, wordt ons vergeven op de manier waarop wij anderen vergeven. Dat moet die wachter voor onze mond zijn.