Psalm 113
1 ¶ Halleluja! Loof, dienaars van de HEER, loof de naam van de HEER. 2 De naam van de HEER zij geprezen van nu tot in eeuwigheid. 3 Van waar de zon opkomt tot waar zij ondergaat, zij geloofd de naam van de HEER. 4 Verheven boven alle volken is de HEER, verheven boven de hemel zijn luister. 5 Wie is gelijk aan de HEER, onze God, die hoog daar boven zijn woning heeft, 6 die zijn oog richt naar beneden, wie in de hemel en op de aarde? 7 Hij verheft uit het stof wie berooid is, uit het vuil tilt hij op wie alles ontbeert.8 Hij laat hem wonen bij hooggeplaatsten, bij de hoogsten van zijn volk. 9 De onvruchtbare vrouw laat hij wonen in het huis, een vrolijke moeder van kinderen. Halleluja! (NBV)
Vandaag zingen we een Halleluja psalm mee. Nu betekent Halleluja iets als Loof de Heer. Het onvertaald laten van deze uitroep heeft in Christelijke kringen tot veel misverstanden geleid. Als je nu maar hard en vaak genoeg Halleluja roept, eventueel onderstreept met zwaaiende handen, dan zou je pas getuigenis afleggen van je geloof. De Psalm die we vandaag lezen laat zien dat het een misverstand is. De Evangelist Matteüs vertelt ons dat deze psalm een van de liederen was die gezongen werd bij de intocht van Jezus in Jeruzalem. Niet hoog te paard reed deze Koning zijn hoofdstad binnen , maar tussen de mensen op een ezel. Het is dus bij uitstek een lied voor de gewone mensen. Niet de machtigen op deze aarde, de wereldleiders, de G7 of G20 leiders hebben het op aarde uiteindelijk voor het zeggen maar de God van Israël. In de Hebreeuwse grondtekst staat waar in de vertaling HEER staat de naam van die God. Die spreken we uit eerbied nooit uit maar die betekent iets als “Ik zal er zijn”.
En waar is die God dan wel te vinden. Bij die “machtigen”? Aan de hoven van vorsten of in de paleizen van presidenten? Daar moet je die God in de eerste plaats niet zoeken. Maria en Hanna zongen het in het Nieuwe en Oude Testament: “Machtigen zal hij van de troon stoten”. De Psalm geeft het adres om de God van Israël te zoeken. Die is niet ver weg. Die huist niet in huizen die bewaakt moeten worden met beveiligers of militairen. Die God is bij hen die in het stof liggen, bij hen die berooid zijn, die in het vuil liggen. In arme landen vindt je ze op de vuilnishopen naast de grote steden. Voor ons ondenkbaar maar daar wonen mensen die zich in leven houden door te wroeten in het afval dat uit de steden is opgehaald. Daar is de God van Israël te vinden. Die God steekt op een gammele rubberboot de Middellandse Zee over omdat zijn kinderen gevlucht zijn voor honger, armoede en oorlogsgeweld. Die God zoekt naar zijn kinderen die bedolven zijn onder het puin van aardbevingen en kampeert met de overlevenden in ontoereikende tentjes.
Die Paleizen en voorname landgoederen worden door die God opengezet om de armen en berooiden een woning te geven. Om moeders weer de vreugde te geven hun kinderen in vrede en veiligheid te zien opgroeien. Onze asielzoekerscentra zijn de voorhoven van onze rijke wijken waar de vluchteling, ook de vluchteling voor honger en armoede, een woning dient te vinden. De Psalm is dus niet een lied om vrolijk de lof van God te zingen maar deze Psalm is een lied van opstand. Wie het goed vindt wat deze God op aarde voor zijn kinderen doet komt in opstand tegen de bestaande samenleving. Zolang er nog honger op de wereld is, zolang er nog bommen vallen op onschuldige burgers, zolang mensen in wanhoop met hun dood het door hun gevoelde onrecht bestrijden, zolang blijven zijn gelovigen de lof van de God zingen die een eind kan maken aan de ellende van de huidige samenleving. En hoe maakt die God daar een einden aan? Door zijn gelovigen mee te geven dat ze hun naaste lief moeten hebben als zichzelf, allen zijn immers uit het stof van de aarde gevormd. Hij roept zijn volgelingen op op te staan tegen het onrecht en de onrecht bedrijvende machtigen te verdrijven. Tijd dus om niet alleen Halleluja te zingen maar om Halleluja ook echt te gaan doen.