Prediker 1:1-11
1 ¶ Hier volgen de woorden van Prediker, zoon van David en koning in Jeruzalem. 2 Lucht en leegte, zegt Prediker, lucht en leegte, alles is leegte. 3 Welk voordeel heeft de mens van alles wat hij heeft verworven, al zijn moeizaam gezwoeg onder de zon? 4 ¶ Generaties gaan, generaties komen, maar de aarde blijft altijd bestaan. 5 De zon komt op, de zon gaat onder, en altijd snelt ze naar de plaats waar ze weer op zal gaan. 6 De wind waait naar het zuiden, dan draait hij naar het noorden. Hij draait en waait en draait, en al draaiend waait de wind weer terug. 7 Alle rivieren stromen naar de zee, toch raakt de zee niet vol. De rivieren keren om, ze gaan weer naar de plaats vanwaar ze komen, en beginnen weer opnieuw te stromen. 8 Alles is vermoeiend, zozeer dat er geen woorden voor te vinden zijn. De ogen van een mens kijken, en vinden geen rust, zijn oren horen, en ze blijven horen. 9 ¶ Wat er was, zal er altijd weer zijn, wat er is gedaan, zal altijd weer worden gedaan. Er is niets nieuws onder de zon. 10 Wanneer men van iets zegt: ‘Kijk, iets nieuws, ‘ dan is het altijd iets dat er sinds langvervlogen tijden is geweest. 11 De vroegere generaties zijn vergeten, en ook de komende zullen weer worden vergeten. (NBV)
Vandaag beginnen we te lezen in het boek dat sinds de vertaling door Maarten Luther in het Duits ook bij ons “Prediker” heet. Dat is wat de geleerden als vertaling van het Hebreeuwse “Kohelet” aannemen. De Naardense Bijbel vertaalt hier als “Verzamelaar”. Dit boek wordt in de Hebreeuwse traditie gelezen tijdens het Loofhuttenfeest, de Soekot. Dat feest wordt ook wel het feest der inzameling genoemd, vandaar dat “verzamelaar”. Het is een oogstfeest dat in de herfst wordt gevierd. Merkwaardig is dat juist dit feest niet is overgenomen in de Christelijke kalender. Het is één van de feesten waarop het volk op moest trekken naar de Heilige Tent of later naar de Tempel om daar een feestmaaltijd te houden met de familie, de Levieten, de armen en de vreemdelingen. Wonen deed je dan in hutten gemaakt van de takken van de bomen, het loof. En lezen deden ze uit het boek van de Verzamelaar.
Dat boek begint over de goden van de vruchtbaarheid. Lucht en leegte zijn ze. Wij kennen uit vroegere vertalingen nog de uitdrukking dat alles ijdelheid is. Maar die ijdelheid betekent leegte. Het is niets wat die vruchtbaarheidsgoden voorstellen. Je moet immers nog steeds even hard werken om in leven te blijven. De zon, de aarde, de wind, de zee, de rivieren, ze veranderen niet. De zon gaat op en onder, de aarde ligt er al eeuwen hetzelfde bij voor de boer, de wind waait uit alle richtingen, rivieren brengen het water naar de zee maar de zee raakt nooit vol. Waar zou je je druk over maken, er is immers niets nieuws onder de zon. Onze voorouders zijn vergeten en ook wij zullen eens vergeten zijn. Waar maak je je druk om.
Het zijn de verzuchtingen die juist in onze tijd mensen aan het denken moeten zetten. Veel mensen gaan immers ten onder aan de druk die de samenleving oplegt. De druk om meer te presteren in kortere tijd, de druk om te consumeren, de druk om te verdienen en vooruit te komen, de druk om je te amuseren. Het is alsof vreemde goden grote offers vragen. Dokters zeggen steeds vaker tegen hun patiënten dat wat moet niet meer mag en dat wat mag juist moet. Juist ontspanning in plaats van stress, rust in plaats van de onrust, brengt gezondheid. Het hart kan het begeven als het overbelast wordt. De bloedvaten slibben dicht als je niet de tijd neemt om gezond te eten. Het zou voor ons ook goed zijn om af en toe terug te keren naar hutten gemaakt van de takken van de bomen. Kinderen kunnen zich er eindeloos mee vermaken en Jezus van Nazareth zei eens dat wie niet wordt als de kinderen niet met hem mee mag doen. We werken hard, we verdienen veel, maar we vergeten er van te genieten, misschien dat we daardoor ook vergeten er van mee te delen, zodat alles wat we verdienen eigenlijk lucht en leegte blijft.