Psalm 81
1 ¶ Voor de koorleider. Op de wijs van De Gatitische. Van Asaf. 2 Jubel voor God, onze sterkte, juich voor de God van Jakob, 3 zing een lied en sla de tamboerijn, speel op de harp en de lieflijke lier, 4 blaas op de ramshoorn bij nieuwemaan en bij vollemaan voor onze feestdag, 5 want dat is een opdracht aan Israël, een voorschrift van Jakobs God. 6 Daartoe verplichtte hij Jozef, toen hij optrok tegen Egypte. Onvermoede woorden hoor ik zeggen: 7 ‘Ik nam de last van je schouder, je hand raakte geen draagkorf meer aan. 8 Riep je om hulp, ik redde uit de nood en gaf antwoord uit het duister van de donder. Ik stelde je op de proef bij het water van Meriba: 9 “Hoor, mijn volk, ik moet je vermanen, Israël, luister naar mij. 10 Laat geen andere god bij je toe, buig je niet voor een vreemde god, 11 ik ben de HEER, je God, die je wegleidde uit Egypte-open wijd je mond, ik zal hem vullen.” 12 Maar mijn volk luisterde niet, Israël wilde niet van mij weten. 13 Toen liet ik hen begaan, koppig volgden zij hun eigen inzicht. 14 Ach, wilde mijn volk maar horen, wilde Israël mijn wegen maar volgen. 15 Spoedig zou ik zijn vijanden vernederen, zou mijn hand zich keren tegen zijn belagers. 16 Wie de HEER haten, zouden kruipen voor zijn volk, dat zou voor altijd hun lot zijn. 17 Maar Israël zou hij voeden met de edelste tarwe-ja, jou zou ik spijzigen met honing uit de rots.’ (NBV)
Psalm 81 is een feestlied dat zingt over het feest van de Nieuwe Maan. Een Joods feest met hele oude wortels. Maar in de loop van de traditie is dit lied vastgehecht aan het nieuwe maanfeest in de herfst. Als de oogst binnen is, als de rust van de winter aanstaande is, de dagen korter worden en de nachten langer. Dan is een nieuwe maan al heel vroeg het teken dat het licht niet zal verdwijnen maar zal terug keren. Het is een Psalm van Asaf en volgens sommige geleerden was Asaf een hogepriester vlak na de terugkeer van de ballingen uit Babel. Die ballingen moesten de Tempel herbouwen en het verbaasd dus niet dat zelfs voor oude gebruiken nieuwe liederen moesten worden geschreven. De Priesters konden dan ook gebruik maken van de gelegenheid om de verbindingen met de geschiedenis van Israël als volk van God nog eens goed duidelijk te maken.
De Psalm herinnert dan ook aan de dagen dat Jozef naar Egypte ging. Jozef hield vast aan de regels die hij van huis uit had meegekregen en doorbrak daardoor de Egyptische dodencultus en hervormde de samenleving in Egypte tot een gemeenschap die leven gaf, die brood spaarde voor tijden van schaarste en uitdeelde aan hen die het nodig hadden. Daardoor bleef het ook volk van Jacob in leven. Maar na de bevrijding uit de slavernij moest het volk nog steeds leren te vertrouwen op de God van Israël. Midden in de woestijn kwam men water tegen dat zo bitter was dat men het niet kon drinken. Bij Meriba, daar kreeg men water maar ook kritiek omdat men de Heer God had proberen te verzoeken.
Het feest van de Nieuwe Maan was voor het volk Israël niet zonder risico’s. De Maan werd door veel volken vereerd als een godin. Een vruchtbaarheidsgodin met de bijbehorende riten. En juist het volk Israël had geleerd dat natuurverschijnselen niet vereerd behoren te worden. Geen zon, geen maan kon tegen de God van Israël op. En al helemaal geen mens. Het vereren van een mens, het zalig verklaren van een mens is een gruwel in de ogen van de Bijbel. Alles spreekt er tegen. Ook in onze dagen mogen we daar onze ogen niet voor sluiten. Hoezeer wij ook kunnen genieten van de shows die hooggeborenen voor de volken van de aarde kunnen opvoeren. Hoezeer wij ze ook geluk en een lang leven gunnen en met ze meeleven in vreugdevolle en droevige dagen, zij regeren niet, het is de God van Israël die we moeten laten regeren. Juist in zijn gebod, te delen met hen die niets hebben, worden wij rijker. Ook vandaag en morgen mogen we daaraan denken en in die geest werken. Al zingend.