Exodus 15:1-21
1 ¶ Toen zong Mozes, samen met de Israëlieten, dit lied ter ere van de HEER: ‘Ik wil zingen voor de HEER, zijn macht en majesteit zijn groot! Paarden en ruiters wierp hij in zee. 2 De HEER is mijn sterkte, hij is mijn beschermer, de HEER kwam mij te hulp. Hij is mijn God, hem wil ik eren, de God van mijn vader, hem loof en prijs ik. 3 Zijn naam is HEER, hij is een krijgsheld. 4 De wagens van de farao slingerde hij in zee. Daar, in de Rietzee, verdronk het leger, zijn beste officieren kwamen om. 5 Wild kolkend water overspoelde hen, ze verdwenen in de diepte, zonken als een steen. 6 Uw hand, HEER, ontzagwekkend in kracht, uw hand, HEER, verplettert de vijand. 7 U toont uw majesteit en breekt uw tegenstanders, uw toorn ontbrandt en verteert hen als stro. 8 De adem van uw neus stuwde het water omhoog, de wilde watermassa’s stonden als een wal, het kolkende water stolde in het diepst van de zee. 9 De vijand dacht: Ik achtervolg hen, haal hen in, verdeel de buit. Weldra wordt mijn wraaklust bevredigd, ik trek mijn zwaard, ik onderwerp hen weer. 10 Maar u blies, uw adem waaide en de zee bedekte hen, zij kwamen om in het ontzagwekkende water, ze zonken weg als lood. 11 Wie onder de goden is uw gelijke, HEER? Wie is uw gelijke, zo ontzagwekkend en heilig, wie dwingt zoveel eerbied af met roemrijke daden, wie anders verricht zulke wonderen? 12 U strekte uw hand uit en de aarde verzwolg hen. 13 U bevrijdde dit volk en ging het liefdevol voor, sterk en machtig leidde u het naar uw heilige woning. 14 Alle volken hoorden het, alle volken huiverden, de Filistijnen beefden, ze krompen van angst ineen, 15 ontzetting maakte zich meester van de stamvorsten van Edom, van de machtigen van Moab. Ze waren verlamd van schrik. De Kanaänieten sidderden, allen waren doodsbang. 16 Angst overviel hen, vrees beving hen toen zij hoorden van uw machtige daden, zij werden stom als steen, terwijl uw volk voorbijtrok, HEER, terwijl uw volk voorbijtrok, het volk door u geschapen. 17 U brengt hen naar de berg die uw domein is, HEER, en daar zult u hen planten, in uw eigen woning, het heiligdom door u gebouwd. 18 De HEER is koning voor eeuwig en altijd!’19 Toen de paarden, wagens en ruiters van de farao de zee in waren getrokken, had de HEER het water over hen heen terug laten stromen, maar de Israëlieten waren dwars door de zee gegaan, over droog land. 20 De profetes Mirjam, Aärons zuster, pakte haar tamboerijn, en alle vrouwen volgden haar, dansend en op de tamboerijn spelend. 21 En Mirjam zong dit refrein: ‘Zing voor de HEER, zijn macht en majesteit zijn groot! Paarden en ruiters wierp hij in zee.’ (NBV)
Vandaag zingen we een lied mee met Mozes en de Hebreeën die over droog land de overzijde van de Rietzee hadden bereikt en daar er getuige van waren hoe het kwaad weggespoeld werd in het water van de Rietzee. Een heel volk werd gedoopt en verlost van het kwaad dat hen achtervolgde. Dat kwaad was de wraakzucht die gevoed werd door de hebzucht en de zucht naar macht over mensen die tekenend waren geworden voor Egypte, het land van de doodscultuur. Het is een bijzonder lied in de eerste vijf boeken van de Bijbel. Nadat Jakob zijn zonen had gezegend zwijgt de poëzie en zwijgt de muziek in het verhaal van de Thora, zoals de eerste vijf boeken worden genoemd. De hele tijd als het verhaal gaat over het verblijf van het volk van Israël in Egypte klinken er geen liederen en gedichten. Nu, als de bevrijding van het volk een feit is, barst de muziek los en zoekt de poëzie vrij baan in het uiten van de vreugde en het lof zingen van de Naam van de Allerhoogste.
Het bijzondere van dit lied is dat het niet alleen terugkijkt als een soort overwinningslied op de vijand maar dat het vooral ook vooruitkijkt naar het nieuwe land dat beloofd is en waartoe het volk is bevrijd. Buurvolken en oorspronkelijke bewoners, de volken van Edom en Moab en Filistijnen en Kanaänieten sidderen van angst en zijn verlamd van schrik bij de aanblik van het lot van het kwade zoals die in het lot van Egypte zichtbaar is geworden. Het lied loopt ook niet voor niets uit op de vestiging van het volk op de berg die het domein is van God, waar de eigen woning van God, het heiligdom is gebouwd. Daar worden de richtlijnen van God voor een menselijke samenleving bewaard. De richtlijnen voor het goede dat het volk in de woestijn zal leren kennen, de regel van heb Uw naaste lief als Uzelf. Dat staat centraal bij de bevrijding van het volk en daar zal de tocht door de woestijn op uitlopen. Het noemen van de buurvolken en oorspronkelijke bewoners en het aanduiden van de functie van de Tempel in Jeruzalem maken duidelijk dat het lied uiteindelijk haar vorm heeft gekregen in een veel latere tijd.
Maar het plaatsen van dit lied in het verhaal van de bevrijding maakt duidelijk dat die bevrijding uit de slavernij niet een toevallige lokale historische gebeurtenis is geweest. De Bijbel bevat geen journalistieke verslagen, het is geen historische roman, het is geen verhaal over de dag van gisteren. De Bijbel vertelt een verhaal voor alle tijden en alle volken, dus zeker ook voor ons. Wij mogen meezingen omdat we mogen weten dat ook voor ons het kwaad is weggespoeld. Hebzucht, wraakzucht en zucht naar macht over mensen zijn niet de overwinnaars, telkens weer in de geschiedenis delven zij het onderspit en komt de ware menselijkheid, de liefde voor de minsten op aarde, weer naar boven. Dwars door alle lijden en dood in de geschiedenis heen overwint de liefde van God en mogen mensen deel hebben aan die overwinning als ze zich willen aansluiten bij hen die het lijden en de dood moeten ondergaan. Dat maakt dat we ook vandaag kunnen meezingen met Mozes en de Hebreeën. Want ook vandaag zullen we de armen, de hongerigen, de slachtoffers van aardbevingen en onderdrukking, de vluchtelingen, de zieken en de gevangenen om gewetens wil, moeten bevrijden wetende dat voor het kwaad dat hen getroffen heeft geen plaats is en dat de God van de Liefde ook vandaag overwint.