Hebreeën 10:11-18
11Â De priesters blijven dagelijks hun dienst verrichten en steeds opnieuw dezelfde offers opdragen die de zonden nooit teniet zullen kunnen doen, 12Â terwijl hij, na zijn eenmalig offer voor de zonden, voorgoed zijn plaats aan Gods rechterhand heeft ingenomen, 13Â waar hij wacht op het moment dat zijn vijanden voor hem tot een bank voor zijn voeten zijn gemaakt. 14Â Door deze ene offergave heeft hij hen die zich door hem laten heiligen voorgoed tot volmaaktheid gebracht.15Â Hiervan legt ook de heilige Geest voor ons getuigenis af, want eerst staat er: 16Â ‘Dit is het verbond dat ik na die tijd met het volk van Israël zal sluiten-spreekt de Heer: In hun hart zal ik mijn wetten leggen, in hun verstand zal ik ze neerschrijven,‘ 17Â en even verder staat er: ‘Aan hun zonden en hun wetteloosheid zal ik niet meer denken.’ 18Â Waar dat alles vergeven is, daar is geen offer voor de zonde meer nodig. (NBV)
De wetten van het Oude Testament laten zich samenvatten in het “Heb God lief boven alles en dat doe je door je naaste lief te hebben als jezelf” Daar komen geen offers aan te pas. Dat is ook geen Wet maar een richtlijn voor de inrichting van een menselijke samenleving. Die richtlijn en de uitwerking daarvan werden bewaard in de Tempel in Jeruzalem. Het dienen van de God van Israël, het liefhebben van die God, dat moest je oefenen bij die Tempel. Om te zorgen dat die richtlijnen ook in de praktijk werden gebracht en om de mensen daarbij te helpen waren er Priesters. In de oudste geschriften van de Bijbel kun je dan ook lezen dat die Priesters recht spraken. De priesters werden bijgestaan door de Levieten en Levieten vond je aanvankelijk in elke stad en in elk dorp, ze hielden zich daar bezig met de rechtspraak. Zo kwamen de mensen, ook de armsten tot hun recht. Om Priesters en Levieten niet uit te laten sterven bracht het volk offers. Die moesten de liefde tot God tot uitdrukking brengen en Priesters en Levieten mochten er van leven.
Dat delen met de armen werd voor de Priesters en Levieten in de loop van de eeuwen bijzaak. Dat terwijl in het boek Deuteronomium de oefening in het delen met de armen zeer concreet werd beschreven in de opdracht drie maal per jaar een reis te maken naar het Heiligdom en daar een maaltijd te houden met de Priesters en Levieten, met je familie, met je knechten, met slaven en slavinnen, met de armen uit je dorp en de vreemdelingen die bij je woonden. De schrijver van de preek aan de Hebreeën kan dan ook met een gerust geweten zeggen dat het herhalen van telkens dezelfde offers door de Priester niemand bevrijdt van zonden. Want zonde was nu net het niet willen delen, de armen uitbuiten, de weduwe op straat zetten, die zieken en gehandicapten laten sterven. Er moest dus een nieuwe manier van offeren en godsdienstoefening gevonden worden.
Daar gaat dit stuk uit de brief aan de Hebreeën over. Daar wordt de profeet Jeremia aangehaald die al had gezegd dat de Wet van heb je naaste lief als jezelf niet alleen moet worden overgelaten aan de Priesters in de Tempel of aan de autoriteiten, de regering, in het land. Die richtlijn zal in ieder van ons in het verstand gebeiteld en in het hart gebrand moeten zijn. Dan alleen kan er een menselijke samenleving ontstaan. Wij zitten dus al helemaal op een verkeerd spoor als we het Oude Verbond, het Oude Testament, als puur Joods beschouwen en het Nieuwe Verbond, het Nieuwe Testament als exclusief Christelijk. Die opvatting heeft tot geweldige wreedheid tegen de Joden geleid, de Christenheid zal zich daarvoor blijvend moeten schamen. Het Nieuwe Testament is net zo Joods als het Oude, het Nieuwe Testament is een uitleg van het Oude Testament en volgt bij die uitleg de richtlijnen die de profeten van de ballingschap hebben gegeven. En als wij die richtlijn van de God van Israël volgen en blijven volgen, elke dag opnieuw, dan worden onze zonden vergeven, dan verdwijnt het onmenselijke uit onze samenleving. Het lukt niet altijd maar dat is niet echt erg, elke dag opnieuw mogen we er weer mee beginnen, onze naaste liefhebben als onszelf, ook vandaag weer.