1 Korintiërs 10:14-22
14 Om deze reden moet u, geliefde broeders en zusters, u verre houden van afgodendienst. 15 ¶ Ik spreek tot verstandige mensen, dus u kunt wat ik nu zeg naar waarde schatten. 16 Maakt de beker waarvoor wij God loven en danken ons niet één met het bloed van Christus? Maakt het brood dat wij breken ons niet één met het lichaam van Christus? 17 Omdat het één brood is zijn wij, hoewel met velen, één lichaam, want wij hebben allen deel aan dat ene brood. 18 Kijkt u eens naar het volk van Israël. Hebben tempeldienaars die van de offers eten niet eveneens deel aan hetgeen geofferd wordt? 19 Wat wil ik met dit alles zeggen? Dat offervlees een bijzondere betekenis heeft? Of dat afgoden echt bestaan? 20 Dat niet, maar wel dat heidenen aan demonen offeren en niet aan God, en ik wil niet dat u één wordt met demonen. 21 U kunt niet drinken uit de beker van de Heer en ook uit die van demonen, u kunt niet deelnemen aan de maaltijd van de Heer en ook aan die van demonen. 22 Of willen we de Heer tergen? Zijn we soms sterker dan hij? (NBV)
Delen dat doe je met de armen. Met de mensen die het nodig hebben. Delen doe je niet om er zelf beter van te worden. We hebben daarover eerder uit het boek Numeri de voorschriften gelezen. Een paar maal per jaar moesten de mensen van Israel naar de Heilige Tent, later de Tempel in Jeruzalem, om daar met de familie, de slaven en slavinnen, of later de knechten en de meiden, met de vreemdelingen, de armen en de bedienaren van de Tempel een maaltijd te houden. Dat was het offer, en die maaltijd was een offermaaltijd. Het eten was aan God gewijd omdat het bestemd was voor het delen. Dat was het hart van de godsdienst. Dat delen was dus niet om een godheid gunstig te stemmen. Dat hebben we ook bij de lezing van het boek van Job geleerd. Die hield dit soort maaltijden zelfs als zijn kinderen een feest hadden gegeven omdat hij bang was dat ze door dat feest misschien wel vergeten waren het goede te delen met hen die het nodig hadden. De goedheid van een God hing er niet van af, je deed dit omdat het je godsdienst was.
Bij de Heidenen met hun Tempels en Priesters was het offer juist wel bestemd om de godheid gunstig te stemmen. Om voorspoed en vruchtbaarheid te krijgen moest je voortdurend de goden tevreden houden. Onzin zegt Paulus, en bovendien kun je niet delen met mensen die het nodig hebben en tegelijkertijd een god gunstig stemmen. We kennen maar één God, we kennen maar één Heer en voor die ene God is alle godsdienst het delen met de armen en de zwakken. Tot in onze dagen is dat wennen. Zelfs in de Christelijke godsdienst sluipt de gedachte binnen dat je in een kerk moet proberen God gunstig te stemmen. In de Rooms-Katholieke Kerk hebben ze daar de voorsprekende heiligen voor bedacht, waar je een kaarsje voor opsteekt, die je aanroept om een wonder gedaan te krijgen. Paulus zegt hier eigenlijk dat ook die gewoonten niet passen in de godsdienst die hij verkondigt. Want uiteindelijk kunnen we onze God niet voor ons karretje spannen.
Je naaste liefhebben als jezelf betekent dat je jezelf lief hebt maar nog niet dat anderen jou ook liefhebben. Nee, Jezus van Nazareth liet ons zien dat dat liefhebben van een ander zelfs door kan gaan als iedereen je in de steek laat, tot in de dood toe gaat dat door. Daarom is dat delen van dat brood delen van jezelf, ter herinnering aan het delen van zijn lichaam, daarom is dat delen het hart van onze godsdienst. Denk nu niet dat je er zelf ook wat aan kan overhouden. In sommige kerken wordt gesuggereerd dat je door de goede werken een grote beloning krijgt. Hoe meer goede werken hoe minder straf van God en hoe groter de beloning in het eeuwige leven. Maar ook dat spreekt de Bijbel tegen. Wat je er aan overhoud is de betere wereld die je nalaat voor de anderen. Als we dat allemaal voortdurend zouden doen dan zal uiteindelijk de hemel op aarde komen. Zolang dat niet het geval is moeten we ons maar inspannen om het zover te krijgen. Het geloof dat het kan en dat het zeker zal gebeuren drijft ons voort. Die mensen die het opgeven en gaan leven voor hun eigen genot missen het uiteindelijk. Maar of wij het zullen meemaken is maar de vraag, een vraag waarop we geen antwoord hebben.