Psalm 42
1 ¶ Voor de koorleider. Een kunstig lied van de Korachieten. 2 Zoals een hinde smacht naar stromend water, zo smacht mijn ziel naar u, o God.3 Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God, wanneer mag ik nader komen en Gods gelaat aanschouwen? 4 Tranen zijn mijn brood, bij dag en bij nacht, want heel de dag hoor ik zeggen: ‘Waar is dan je God?’5 Weemoed vervult mijn ziel nu ik mij herinner hoe ik meeliep in een dichte stoet en optrok naar het huis van God-een feestende menigte, juichend en lovend. 6 Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij. Vestig je hoop op God, eens zal ik hem weer loven, mijn God die mij ziet en redt. 7 Mijn ziel is bedroefd, daarom denk ik aan u, hier in het land van de Jordaan, bij de Hermon, op de top van de Misar. 8 De roep van vloed naar vloed, de stem van uw waterstromen-al uw golven slaan zwaar over mij heen.9 Overdag bewijst de HEER mij zijn liefde, ‘s nachts klinkt een lied in mij op, een gebed tot de God van mijn leven. 10 Tot God, mijn rots, wil ik zeggen: ‘Waarom vergeet u mij, waarom ga ik gehuld in het zwart, door de vijand geplaagd?’ 11 Mij gaat door merg en been de hoon van mijn belagers, want ze zeggen heel de dag: ‘Waar is dan je God?’12 Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij. Vestig je hoop op God, eens zal ik hem weer loven, mijn God die mij ziet en redt. (NBV)
Hoeveel Nederlanders zullen deze Psalm in hun jeugd gezongen hebben? “t Hijgend hert, der jacht ontkomen…. ” zoals de berijming uit 1773 luidde heeft tot veel spot en lol geleid. Het “Evenals een moede hinde” zoals de berijming tegenwoordig luidt is misschien wat onbekender maar de Psalm is een van de meest populaire psalmen uit het Protestants psalmenboek gebleven. Maar waar kun je nu zo moe van worden? Waar zo droevig van? “Mijn ziel dorst naar God”, vertaalt de Naardense Bijbel. Die jacht uit die bekende psalmberijming komt in de Bijbel niet voor, maar wie wel eens een marathon heeft gezien, die zal gezien hebben hoe een atleet kan smachten naar een slok water. Zo kan het je ook te moede zijn als je de hele dag maar hoort vragen “Waar is je God? “, “we zien die God van jou niet!”, “die God is niet in de hemel en niet op de aarde!”.
En dat terwijl je het bestaan van die God toch had ervaren toen je samen met een heleboel anderen feest ging vieren in een kerk, of een bijeenkomst waar die God werd vereerd, of bij een feest voor bevrijding van de armen. Maar Jeruzalem is ver, de dichter loopt bij de rivier de Jordaan en bij de drie toppen van de berg Hermon in het Misargebergte. Daar waren heiligdommen voor afgoden, daar werd geofferd aan die afgoden. En ja, de afgodendienaars spotten graag met de God zonder beeld, de God zonder land, de God die met mensen meegaat, de God waarvan je zelfs moet zeggen dat die God niet bestaat. Die God is immers niet te vinden in de hemel noch op de aarde. Die God gebeurt tussen mensen. Die God is Liefde. De afgoden, aan wie veel wordt geofferd, hebben niets te bieden. De meest glanzende carrière kan geen liefde brengen. De goden van winst en profijt zoals wij die kennen brengen alleen afgunst en jalouzie voort. Maar de God van de Liefde brengt vreugde.
Maar dan moet je je wel met de minsten willen bezighouden. Niet met de nastrevers van succes, niet met de maatpakken en coctailjurken, maar met de zwervers, de gebroken gezinnen met schulden, de vreemdelingen met hun vreemde geloof, de jongeren uit onze kolonies, de zieken en gehandicapten. En kun je dan nog zeggen dat je smacht naar het werk voor die minsten? Dat je net zo graag wil instaan voor je naaste als de atleet dorst heeft na de wedstrijd? Of als een hert dorst naar stromend fris water? Wat ziel is weten we weer dankzij de onderdrukten uit Amerika. “Soul” noemen ze het daar, het levensgevoel dat vreugde en verdriet weet uit te drukken in taal en muziek. Bij dat levensgevoel kan de honger en dorst naar gerechtigheid horen, de dorst naar God. Gelukkig kunnen we elk moment beginnen met het verlangen naar God, door ons te wenden tot de minsten binnen ons bereik.