Dat we u nooit naar de mond hebben gepraat

1 Tessalonicenzen 2:1-12

1 ¶  U weet zelf, broeders en zusters, dat ons bezoek aan u niet tevergeefs is geweest. 2  Ondanks de mishandelingen en beledigingen die wij, zoals u bekend is, in Filippi te verduren hadden, vonden we in vertrouwen op onze God de moed u bekend te maken met zijn evangelie. Daarvoor hebben we ons tot het uiterste ingespannen. 3  Onze oproep berust niet op een dwaling, op oneerlijkheid of bedrog. 4  Wij spreken alleen omdat God ons daartoe waardig heeft gekeurd en ons het evangelie heeft toevertrouwd-niet om mensen te behagen, maar God, die de mensen doorgrondt. 5  U weet dat we u nooit naar de mond hebben gepraat en dat onze woorden nooit een dekmantel voor hebzucht waren. God is onze getuige. 6  We hebben ook niet geprobeerd de gunst van mensen af te dwingen, niet bij u en niet bij anderen. 7 ¶  Hoewel we ons als apostelen van Christus hadden kunnen laten gelden, zijn we u tegemoet getreden met de tederheid van een voedster die haar kinderen koestert. 8  In die gezindheid, vol liefde voor u, waren we niet alleen bereid u te laten delen in Gods evangelie, maar ook in ons eigen leven. Zo dierbaar was u ons geworden. 9  U herinnert u, broeders en zusters, hoe we ons hebben ingezet en ingespannen, hoe we dag en nacht hebben gewerkt om niemand van u tot last te zijn. Op die manier hebben we u het evangelie van God verkondigd. 10  U kunt getuigen, en God zelf, hoe toegewijd, hoe oprecht en zuiver we bij u, die tot geloof gekomen bent, hebben geleefd. 11  U weet dat we voor ieder van u waren als een vader voor zijn kinderen. 12  We hebben u aangespoord en bemoedigd en u op het hart gedrukt zo te leven dat u God eer bewijst. Hij roept u tot zijn koninkrijk en luister. (NBV)

Er is in Tessalonica een bloeiende gemeente ontstaan. Altijd zijn er mensen die van zo’n succes misbruik willen maken. Ze willen wel een graantje meepikken van het enthousiasme van de nieuw ontstane beweging. Ze willen zelfs wel boegbeeld worden van die nieuwe beweging, als het maar genoeg oplevert. In de dagen dat er nog kamerleden waren die partijgenoten voordroegen voor het burgermeesterschap gebeurde het wel dat een succesvolle kleine partij overspoeld werd door mensen die namens die partij wel ergens burgemeester wilden worden. Ze waren best bereid daarvoor lid te worden van die partij. Gelukkig maar dat tegenwoordig gemeenteraden de nieuwe burgemeester voordragen na een uitgebreide sollicitatieprocedure. Maar nieuwe partijen merken na een succes in verkiezingen telkens weer dat er mensen waren die zich hadden aangesloten om hun eigen belang te dienen. Het is dus heel wel denkbaar dat ook de nieuwe gemeente in Tessalonica werd bezocht door mensen die de gemeente wel wilden helpen maar die zichzelf eigenlijk nog het beste wilden helpen.

Het driemanschap dat de brief heeft geschreven roept nog eens in herinnering hoe ze zichzelf hadden opgesteld bij de ontwikkeling van de nieuwe gemeente. Paulus had er gewerkt, Timoteüs had er later een korte tijd gewerkt en Si;vanus had in de omgeving gewerkt. Van Paulus is bekend dat hij zich er op voor liet staan riemensnijder of tentenbouwer te zijn en daarmee voor zijn eigen brood wist te zorgen. Nergens wilde hij afhankelijk zijn van de gemeente waarvoor hij werkte. Niet dat hij er op tegen was als apostelen door een gemeente in leven werden gehouden, sommige van die apostelen namen ook hun gezin mee, maar het moest niet het uitgangspunt zijn voor het werk in de gemeente. Voorgangers die rijk worden van hun werk in de gemeente waren voor de briefschrijvers dan ook ondenkbaar. Voor ons niet. Het succes dat sommige voorgangers hebben wordt afgemeten aan de bereidheid van gelovigen om hen geld te geven. Misschien moeten we in zulke gevallen zeggen dat hoe rijker een voorganger van zijn werk is geworden, hoe verder zijn boodschap van de Bijbel afstaat.

De brief was begonnen met het compliment dat de gemeente in Tessalonica een voorbeeld was voor andere gemeenten in de omgeving. Nu stellen de briefschrijvers zich als voorbeeld voor de leidinggevenden die zich bij de gemeente aandienen. Zijn die nieuwe leidinggevenden als vaders voor hun kinderen? Welke vader laat zijn kinderen voor zijn eigen inkomen en welvaart werken? Het gaat ook vandaag in de Christelijke gemeente niet om eer voor kerkleden of voorgangers. Het gaat nog steeds om de eer van de God van Israël. In Tessalonica hadden ze geleerd dat de God van Israël bij de armen en onmondigen was, dat het onderscheid tussen slaven en vrijen was weggevallen en dat het niet alleen mannen waren die in de gemeente mee mochten praten. Een gemeente als in Tessalonica liet zien dat die verwarrende samenleving met al die verschillende mensen die elkaar ook vaak niet konden verstaan, omgesmeed kon worden in een liefhebbende gemeenschap, waar mensen voor elkaar zorgden, waar hongerigen gevoed werden en zieken verzorgd. Die manier van gemeente zijn is zo aantrekkelijk dat uiteindelijk iedereen daaraan mee zal willen doen, ook vandaag nog.

Plaats een reactie