1 Petrus 4:12-19
Dit gedeelte heeft veel verzetstrijders in de Tweede Wereldoorlog gesteund. Het was niet gemakkelijk in verzet te komen tegen de Duitse bezetter. Uiteindelijk nam ook maar een klein deel van de bevolking daadwerkelijk deel aan het verzet. Verraad lag altijd op de loer. Martelingen, gevangenis, executie wachtten hen die gepakt waren. Maar de christelijke opdracht is altijd en onder alle omstandigheden het goede blijven doen. Onderduikadressen zoeken, bonnen zoeken, mensen beschermen, dat was de kern van het verzet. Dat gold ook voor de mensen van de slaventrail. De organisatie die in de negentiende eeuw slaven in Noord Amerika hielp ontsnappen naar Canada. Velen van hen waren Christenen, ze waren vaak niet zwart, maar blank en hielpen vanuit eigen overtuiging. Ook zij liepen vaak gevaar voor hun eigen leven. Dat gold ook voor mensen die de Apartheid bestreden in Zuid-Afrika. De blanken onder hen verloren familie, vrienden en kennissen in de blanke maatschappij alleen omdat zij in anders gekleurde mensen hun broerders en zusters herkenden. Maar ook zij konden niet anders dan het goede te blijven doen en niet dan het goede. In onze dagen lijkt het veel veiliger om het goede te doen. Maar zij die zich openlijk uitspreken voor samen leven en samen maaltijd houden met de vreemdelingen in ons land kunnen haatmails en geweld verwachten. Niet van een fanatieke religieuze minderheid maar van grote groepen Nederlanders die van delen nooit gehoord schijnen te hebben. De briefschrijver citeert een tekst uit het boek Spreuken, het elfde hoofdstuk vers 31, waar het gaat over de rechtvaardige die met moeite wordt gered en waar de schrijver van het boek zich afvraagt hoe het dan de goddeloze en de zondaar zal vergaan. Die vraag moeten we in onze samenleving dus ook stellen als het gaat om die tallozen die zich afzetten tegen een samenleving waarin mensen van verschillende afkomst en overtuiging vreedzaam naast elkaar kunnen leven. Een samenleving waarin we bereid zijn te delen met de armsten in de wereld omdat die armsten onze broeders en zusters zijn. Die tallozen in ons land zal het Evangelie moeten worden voorgehouden. Niet door enkelingen maar door allen die in God geloven, niet af en toe maar onophoudelijk. Juist in een land waar zovelen er trots op lijken te zijn dat ze “God in hun hart” hebben gesloten, wat dat dan ook zou mogen betekenen, mag je toch verwachten dat de roep om liefde tot de naaste onophoudelijk klinkt. Als mensen zeggen dat ze hun leven hebben toevertrouwd aan hun schepper waarom doen dan zo weinig mensen iets voor de vreemdelingen in ons land en tegen de vreemdelingenhaat? Waarom wachten wij met het bekeren van de mensen om ons heen tot de Weg van Jezus van Nazareth? Een vraag om vandaag een antwoord op te vinden, een antwoord dat die mensen van het verzet uit de geschiedenis gevonden hadden in de Bijbel.