Psalm 119:89-96
We zingen vandaag weer een couplet uit de grote lofzang op de Wet, Psalm 119. Sommige mensen zullen nu ophouden met lezen want hoe kun je nu een lofzang zingen op een Wet. Van Wetten en regels hebben we in het algemeen snel genoeg. Elke week ook is er wel een kamerlid dat pleit voor vermindering van wetten en regels, om vervolgens vrolijk voor te roepen of de arm te heffen als de voorzitter weer een aantal wetten in stemming weet te brengen. Maar het gaat hier niet om Wetten die ons inperken. Het gaat niet eens om wetten zoals wij die kennen. Het gaat namelijk niet om dingen die we moeten of dingen die we niet mogen. De Wet van God wil eigenlijk het omgekeerde, daarbij gaat het om alles wat we niet moeten en alles wat we uitdrukkelijk mogen. We moeten ons niet de wet laten lezen door anderen. Volgens de Wet van God is er maar één Heer die het te vertellen heeft en dat is God zelf. Alle andere bazen en heren zijn nep en namaak en kunnen naast die God van ons niet bestaan.
We mogen uitdrukkelijk van iedereen houden, we mogen met de Wet waarin we niemand hoeven te gehoorzamen eeuwig doorgaan, daar komt geen einde aan. We mogen blijvend van iedereen op de wereld houden. Naar regels van God kun je eindeloos maar vergeefs zoeken, het enige dat je zult vinden is inzicht. Het inzicht namelijk dat je zonder die ander, zonder de mensen om je heen, niet kan. Pas als het lukt om met iedereen in vrede te leven en met iedereen te delen dan lukt het om verder te gaan en te groeien en je te ontwikkelen. Dat geldt in het klein, in onze steden en wijken, dat geldt in het groot in landen en volken. Wie de nieuwe burgemeester van Rotterdam wil terugsturen naar Rabat omdat hij daar ooit toevallig geboren is heeft de Bijbel niet begrepen. Niet de Rotterdamse gemeenteraad is fout die iemand voordraagt van wie ze verwachten dat die iedereen vertegenwoordigd die in Rotterdam woont, maar hen die denken dat de krampachtige manier waarop de Marokkaanse wet mensen Marokkaan houdt ook al willen ze dat niet ook iets voor ons te betekenen heeft.
In de Wet van God waarop we een loflied zingen vandaag mag iedereen mee delen, ja moet iedereen mee delen, door dat zingen delen we dat ook aan iedereen mee. De vrijheid die dat schenkt is eindeloos. Alles mag, niks moet, maar als je van je naaste houdt als van jezelf dan steel je van niemand, dan bezeer je niemand, dan val je niemand lastig, dan schaam je je niet voor iemand en zeker niet voor je afkomst, dan wil je iedereen helpen en alles delen. Dan wordt er niet gedood, ook niet door een staat of regering of leger van een staat of regering. Dan zorgen we dat niemand slaaf wordt van de productie en consumptie door een dag in de week ook werkelijk iedereen vrij te geven, tot de dieren toe. Dat zijn wetten die niet in de wetboeken van ons land staan. Dat is eigenlijk een Wet die iedereen in het hart heeft geschreven. Want wie wil nu niet het goede doen en niets dan het goede, we moeten daar elkaar alleen nog de gelegenheid voor geven.