Psalm 119:65-72
“Het was goed dat ik vernederd werd” zegt de Nieuwe Bijbelvertaling in haar vertaling van het gedeelte dat we vandaag lezen van Psalm 119. Nou dat staat er niet echt in het Hebreeuws. De Naardense Bijbel zegt hier “‘t Is goed voor mij geweest dat ik moest bukken” en dat komt er al veel dichterbij. Vertalen is een kunst en de opvattingen over wat de beste vertaling is kunnen soms hinderlijk uiteenlopen. We zijn immers niet bezig met vertalen maar met het proberen de boodschap van de Bijbel te verstaan. En een goed verstaander heeft wellicht maar een half woord nodig maar het moet dan wel het kernwoord zijn. Dat bukken staat hier in tegenstelling tot de hoogmoedigen. Als je iemand op wil richten die op de grond ligt dan moet je je wel bukken. Als je iemand wil helpen die het een stuk minder heeft dan jij dan krijg je het gevoel dat je van je toppen van geluk moet afdalen tot de diepten van een andermans ellende. Ook dat is bukken.
De Psalm zegt dat je juist in dat bukken de Wet van de Liefde, de Thora, leert kennen. De Wet leer je niet kennen als je jezelf voorhoudt dat God met je is omdat je het goed hebt en dat de mensen die het slecht hebben van God verlaten zijn. Dat kan mensen nog wel eens kwaad maken. Als je blijft zeggen dat de psychisch gestoorde zwervers in de stad hulp nodig hebben en geen straf. Dat we onze hand moeten uitsteken al komen we niet verder dan soep uitdelen met het Leger des Heils, maar eens zal een opmerking over een ander leven iemand doen luisteren, zal een uitgestoken hand worden aangenomen. Als we tenminste onze hooghartigheid weten te verlaten en werkelijk weten te bukken. Voor veel mensen betekent dat een vernedering. Afstappen van alle voorrechten die je hebt en meegaan met hen die huis en haard verlaten en verloren hebben. Voor de dichter van deze Psalm is het het tegendeel van een vernedering. Het is een verkwikking waaraan je met heel je hart kunt vasthouden.
Zo blijft verbondenheid met de armsten in de wereld je het gevoel van gemeenschap geven waar geen trots op welk land dan ook tegenop kan. Want juist in de verbondenheid met de armsten ligt de bron van een betere wereld, de wereld waar de Wet van eerlijk delen regeert, waar de Thora wordt vervuld, waar geen honger en geweld meer voorkomt. Daarom is onze betrokkenheid met al die slachtoffers van oorlog en geweld goed, maar zullen we meer moeten doen dan soldaten sturen. We weten dat we zullen moeten bukken, dat we zullen moeten delen, dat is meer dan wederopbouw, dat is ook de Palestijnen in de Gazastrook een eigen land gunnen binnen veilige grenzen, net als Israël. Want ook Palestina hoort bij het land van Jezus van Nazareth, net als al de landen waar nog honger en oorlog is. Het zal nog goddelozen kwaad maken als je gaat pleiten voor meer hulp aan Palestina, voor meer zorg voor de slachtoffers van oorlog en geweld, maar het is de Thora die ons dat ingeeft en met vreugde de hand doet grijpen van de armsten in de wereld.