Johannes 5:1-18
Er waren drie feesten waarop het volk Israël moest optrekken naar Jeruzalem: Pesach, het Wekenfeest dat wij kennen als Pinksteren en het Loofhuttenfeest dat niet is overgenomen in de Christelijke feestkalender. Als Johannes ons vertelt dat Jezus ter gelegenheid van een feest naar Jeruzalem optrekt dan zal dat ter gelegenheid van een van de drie feesten geweest zijn. Het is een feest dat verder in het verhaal ongenoemd blijft maar het is aannemelijk dat hier sprake was van het Loofhuttenfeest. Op elk van die feesten was de opdracht om bij het Heiligdom een maaltijd te houden met de familie, de levieten, de armen, de knechten en de slaven en de vreemdelingen. Delen stond dus centraal en de zorg voor de minsten. Maar elk van die feesten moest ook als een Sabbath gevierd worden. Al het werk moest worden gestaakt. Niet alleen door de gelovigen zelf maar ook door het personeel en de slaven en zelfs door de dieren die bij het werk werden gebruikt. Voordat het feest gevierd kon worden bij het Heiligdom moest de gelovige zich eerst reinigen, een ritueel bad nemen.
Zo komt Jezus van Nazareth in dit verhaal van Johannes terecht in een badhuis met vijf zuilengangen. Als we in een dergelijk verband vijf lezen dan denken we gelijk aan de vijf boeken van Mozes, de Torah, waar de voorschriften voor de gelovigen in opgeschreven staan. Dat badhuis had een naam die op twee manieren te vertalen is, als “huis van genade” of als “stromend water” Dat badhuis had kennelijk een geneeskrachtige bron. Soms begon het water te bewegen en als je dan in het water kon springen dan genas je van je ziekten. De genezing zou dan komen omdat de God van Israël door een boodschapper, een engel, het water in beweging zou brengen. Temidden van de zieken, blinden, kreupelen en misvormden ontwaard Jezus in dit verhaal iemand die al net zo lang ziek ligt als het volk Israël nodig had om door de woestijn te trekken van de eerste rustplaats na de uittocht tot aan de laatste rustplaats voor de intocht. Jezus laat zien dat er voor al die zieken, blinden, kreupelen en misvormden een moment komt dat ze kunnen opstaan uit hun doodswoestijn en het land kunnen binnen gaan dat overvloeit van melk en honing.
Maar hoe zit het dan? Het is een feestdag. Een feestdag die als Sabbath gevierd moet worden. Een dag waarop elk werk gestaakt moet worden. Mag het werk van genezing dan wel? Mag de zieke zijn matras oppakken en het leven van elk gezond mens binnengaan? Waar zijn de regels en waar moet men zich aan houden en vooral waar mag je elkaar op aanspreken? Wij denken graag dat Jezus wonderen verrichtte en dat we daarom maar moeten geloven dat hij de Zoon van God was. Maar zo zit het niet. Johannes spreekt niet over wonderen maar over tekenen. En tekenen zijn er om iets duidelijk te maken. De symboliek die we in het verhaal kunnen ontdekken maakt dat nog meer duidelijk. Hier wordt verteld wat de bedoeling is van de feesten waarbij je naar de Tempel moet optrekken. Daarom staat er ook niet bij welk feest het is, het gaat om elk feest. De bedoeling is het beleven van de bevrijding en het gaan leven vanuit de bevrijding. De mens is niet langer slaaf van productie en consumptie, van vruchtbaarheid en welvaart, de mens is bevrijd en daarmee ook bevrijd van ziekte en handicap. Niet langer houden ziekte en handicap de mens op zijn plaats. De mens is daarmee ook geen slaaf meer van de autoriteiten, geen wonder dat die van die bevrijder af willen. Je kunt het risico niet lopen dat mensen zelf zonder regels gaan leven. Ook wij vergeten vaak dat die ene vrije dag in de week ons is gegeven om samen als volk vrij te zijn van alle overheersing. Wij gooien die ene gezamenlijke vrije dag maar over boord. Tegelijk zien we dat de zorg voor zwakken in de samenleving af neemt. Zou daar verband tussen bestaan?