Jullie mogen nooit ofte nimmer wijn drinken

Jeremia 35:1-11

We weten uit het Bijbelverhaal dat het volk Israël in de woestijn kennis maakte met de God van Israël, de God van hun voorvaderen Abraham, Izaäk en Jacob. De God van Mozes ook die ze uit de slavernij van Egypte had geleid. Het waren niet alleen de rechtstreekse afstammelingen van Jacob en zijn zonen die mee de woestijn waren ingetrokken. Ook Egyptenaren en afstammelingen van andere volken die zich gemengd hadden met de Hebreeën hadden zich bij hen aangesloten. Bij de Horeb was het volk een echt volk geworden. Daar hadden ze hun grondwet ontvangen, gegrifd op stenen platen. Daar hadden ze de richtlijnen voor de menselijke samenleving ontvangen. Een stel richtlijnen die meer te maken hadden met de manier waarop ze met elkaar om moesten gaan dan hoe ze een God moesten vereren. Die God vereerden ze op hun best door hun naaste lief te hebben als zichzelf. De vraag is natuurlijk of ze het enige volk zijn geweest dat in die Woestijn kennis had gemaakt met die bijzondere God. In de Bijbel komt in elk geval nog 1 ander volk voor.

Dat zijn de Rechabieten waar we vandaag over lezen. Sporen van hun bestaan zijn in de Bijbel tot in de dagen van Jezus van Nazareth in de Bijbel te vinden. Altijd worden zij tot voorbeeld gesteld van een volk dat de geboden van de God van Israël bleven volgen daar waar het volk Israël een loopje ging nemen met die geboden. In het gedeelte van vandaag lezen we dat de leefregels van de Rechabieten anders zijn dan de richtlijnen voor de menselijke samenleving zoals het volk Israël die had gekregen. Maar die verschillen mochten niet verhullen dat het volgen van die regels en er aan vasthouden tekenen waren van het geloof in die God en dat ze het over dezelfde God hadden. Ook in onze dagen mogen we beseffen dat er misschien meer volken zijn die op hun eigen manier kennis hebben gemaakt met de God van Joden en Christenen. Christenen zijn het er over eens dat ze dezelfde God hebben als de Joden. Maar ook de Islamieten vertellen ons dat zij dezelfde God dienen. Of wij daar zomaar nee tegen mogen zeggen is dus maar de vraag. In elk geval is er geen enkele reden om bang te zijn voor de Islam.

Voor Jeremia is de aanwezigheid van Rechabieten in Jeruzalem een dankbare gelegenheid om duidelijk te maken hoe je wel en hoe je niet gehoorzamen kan aan de regels van de God van Israël. De regels worden bewaard in de Tempel in Jeruzalem. Daar worden de offers gebracht daar wordt ook de maaltijd gehouden met de levieten, je familie, de armen en de vreemdelingen die bij je woonden. In de dagen van Jeremia hadden sommige families daarvoor zelfs kamers in het Tempelcomplex gekocht. Naar zo’n kamer neemt Jeremia de belangrijkste leden van de stam van de Rechabieten mee voor een maaltijd. Bij een maaltijd werd wijn geschonken, rode wijn als het bloed waarin het leven huisde zoals werd geloofd. Maar de Rechabieten weigerden wijn te drinken, zelfs in de Tempel die het volk Israël had gebouwd ook voor hun God. Hun regels immers hielden in dat ze in tenten woonden en geen wijn dronken. Het volk Israël had zich ook aan de regels van hun God gehouden. Ze hadden geen oorlog gevoerd met de vijanden waarvoor ook de Rechabieten waren gevlucht. Ze hadden hun slaven volgens voorschrift vrijgelaten. Maar toen het gevaar geweken was hadden ze gebroken met de regels en de vrijgelaten slaven weer slaaf gemaakt. Zo moet het niet. Neem een voobeeld aan de Rechabieten, hou je aan de Wet van heb je naaste lief als jezelf, ook al levert dat niks meer op. We mogen er elke dag opnieuw mee beginnen, ook vandaag weer.

Plaats een reactie