2 Timoteüs 2:14-26
Van begin af aan zijn er mooipraters geweest in het Christendom. Mensen die vertelden dat we de hemel al in ons bezit hadden. De opstanding van de rechtvaardigen, waar veel christenen en Joden in geloofden, was volgens hen al gekomen, geestelijk. Wat de gevolgen waren laat zich raden. Paulus laat er in veel brieven geen misverstand over bestaan. Er zijn voortdurend voorgangers die de gemeente voorhouden dat zij zich aan geen enkele wet meer hoeven te houden want ze zijn immers al verlost, ze zijn immers al opgestaan uit de dood net als Christus was opgestaan uit de dood. Nu heeft het geen zin twistgesprekken aan te gaan met dit soort voorgangers, het leidt maar tot ruzie en ze zijn meesters in het woordenspel, de woorden zo draaien en uitleggen dat het lijkt of ze altijd gelijk hebben. De waarheid komt altijd vanzelf boven.
In de gemeente van Jezus van Nazareth, de gemeente zoals Paulus ze gesticht heeft, is de een niet meer dan de ander en ben je samen broeders en zusters in de Heer. Wie beweert al opgestaan te zijn of wie beweert meer te mogen dan een ander op grond van zijn of haar geloof valt dus door de mand, die kan niet de waarheid spreken. Maar hoe zit het dan met die vergelijking van zilveren voorwerpen en houten voorwerpen. Als je goed leest zegt Paulus dat die voorwerpen in de gemeente van Jezus van Nazareth evenveel waarde hebben. De waarde in geld is niet de vraag maar of ze geheiligd zijn, of ze in dienst staan van de boodschap van Jezus van Nazareth. Als dat zo is dan is elk voorwerp in staat vele diensten te verlenen. Iedereen heeft dus de mogelijkheid van de naaste houden als van zichzelf en pas als iemand dat doet dan kun je zien wat de waarheid is. Mensen die streven naar rechtvaardigheid, geloof, liefde en vrede horen er bij. En denk er om dit is niet een willekeurig rijtje waar je uit kunt kiezen, ze horen bij elkaar en zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Paulus adviseert zijn knecht Timoteüs hier de begeerten van de jeugd te mijden. Nu weten we uit het boek Handelingen dat Timoteüs al op jonge leeftijd met Paulus mee ging om hem te helpen en om als zijn gezant en postbode op te treden.
Paulus maakt hier dus kennelijk een grapje met een serieuze ondertoon. Want zoals vele jongeren zal ook Timoteüs wel eens de eerste viool hebben willen spelen door gemeenten te vertellen waar het op staat. Al dat geruzie, al die valse predikers die met de mooiste verhalen kwamen over kristallen hemelen die je kapot moest geloven om de brandende vlam van God in jezelf te bevrijden en zich te laten verenigen met de enige God. Het leidt maar af van de zwakken in de samenleving, de hongerigen, de bedelaars in de straat, de kinderen zonder ouders en verzorgers. Maar Timoteüs moet leren zijn woede te temperen en de gemeente mee te nemen naar het leven als volgelingen van Jezus van Nazareth door ze het voor te leven en ze te vertellen van al die mensen die langs de weg zittend ineens de aandacht kregen van Jezus van Nazareth zelf en konden opstaan en lopen of zien of horen. Daar moet de gemeente zich mee bezig houden, daar moeten wij ons dus mee bezig willen houden, met het voorleven van de liefde, niet met het zogenaamde sacrale, ook vandaag weer.