Amos 9:1-6
Op de dag van de God van Israël zou de zon verduisterd worden riep de profeet Amos in het hier voorafgaande. Een dreigende uitspraak. Want ook al kennen we zonsverduisteringen ze blijven altijd nog wel wat engs in zich hebben. Eeuwenlang waren ze de voorspelling van het einde van de wereld. Maar de zon waar Amos het over heeft is ook een woordspeling en in het gedeelte dat we vandaag lezen wordt die woordspeling duidelijk. Misschien niet direct voor ons. In de vertaling van het Hebreeuws naar het Nederlands gaan veel van de woordspelingen en dus de bedoelingen van de Bijbel verloren. Niet voor niets vragen we onze predikanten en voorgangers om Hebreeuws te kennen zodat ze als het nodig is de juiste boodschap uit de tekst van de Bijbel kunnen halen. Het gedeelte dat we vandaag lezen begint met het stuk slaan van het kapiteel en dat woord is in het Hebreeuws hetzelfde woord als het woord voor de oorsprong van de Filistijnen. Het gaat hier dus om een tempel van de Filistijnen die verwoest moet worden.
Wie was het ook al weer die een tempel van de Filistijnen ineen deed storten? Was dat niet Simson en betekent zijn naam niet zonnekind? De blindgeworden zon liet uiteindelijk de Tempel van de Filistijnse afgoden ineenstorten. Zo moet de profeet omgaan met het heiligdom in Betel. Hoezo? Dat is toch een keurig heiligdom, onder bestuur nog wel van het bestuur van de hoofdstad Samaria? Voor Amos is het een heiligdom geworden als dat van de Filistijnen. Hier staat niet de God van Israël centraal maar de Baäl. Niet de zorg voor de naaste wordt hier als godsdienstoefening gepleegd maar de aanbidding van de goden van vruchtbaarheid, van winst en profijt. En die godsdienst is een gruwel in de ogen van de God van Israël. En zoals de aanbidders van het gouden kalf in de woestijn gedood werden met het zwaard zullen de aanbidders van de Baäl vallen door het zwaard. Het is een kosmisch gevecht en er valt dus ook niet aan te ontkomen, tot in de onderwereld onder de aarde en de hemel boven de aarde zullen de afgodendienaars worden vervolgd.
De God van Israël is niet een godje die je kunt vangen in je akker. De profeet herinnert het volk er nog maar eens aan dat de God van Israël de schepper van hemel en aarde is. In de voorstelling die in de godsdienst van de God van Israël gangbaar was had die God het hemelgewelf geschapen als schild tegen de wateren van boven de aarde. Als schild tegen de dood dus want het water was het symbool van de dood. Er waren de wateren onder de aarde, er waren de wateren op de aarde die gescheiden waren van het land en dus waren er ook de wateren boven de aarde die zoals het verhaal van Noach leerde de hele aarde onder water konden zetten. De God die dat in handen had was Heer. Maar als er “Heer” staat in de Nederlandse vertaling klinkt in de synagoge het “Adonai” dat Heer betekent, maar staat er in de Hebreeuwse tekst de naam van God van Israël, die iets als “Ik zal er zijn” betekent en nooit wordt uitgesproken omdat het ontzagwekkende gedachte is. Die God is tegelijk veraf en hoog verheven en dichtbij de gelovigen die van die God bescherming mogen verwachten. Zo mogen ook wij ons losmaken van het dienen van de goden van winst en profijt en weer beginnen met het zorgen voor, met het delen met, de zwaksten onder ons, elke dag opnieuw, ook vandaag weer.