Lucas 14:1-11
Er is in de Kerkgeschiedenis nog wel eens gedaan of Jezus iets tegen de Joden zou hebben gehad. Nu komen we in het verhaal over Jezus van Nazareth weinig tegen over wat de Duitsters “zelfhaat” noemen. Jezus van Nazareth was voluit Jood en wilde dat ook voluit zijn. Hij deed mee in het verhaal van Israel, ja, erger nog, hij wilde niet dat het verhaal van Israel uiteindelijk zou stranden in een hoekje van de wereldgeschiedenis. Het land Israel was immers bezet door Perzen, Grieken, Syriërs en in zijn tijd door Romeinen. Jezus van Nazareth was waarschijnlijk het meest verwant aan de stroming van de Farizeeën. Die wilden de Wet van de Woestijn weer midden in het volk plaatsen. Omdat onder al die bezettingen bezoeken aan Jeruzalem waar de Wet werd bewaard vaak moeilijk was hadden ze de Synagoge uitgevonden, het leerhuis, waar uit de Wet, de Profeten en de Schriften werd gelezen. Wij kunnen die teruglezen in wat ook in de Nieuwe Bijbelvertaling ten onrechte “Het Oude Testament” wordt genoemd. Dat is de Nederlandse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel.
Er was echter een groot verschil tussen Jezus van Nazareth en de meeste van de Farizeeën. Die laatste hielden rekening met de gevoeligheden van de bezetters. Ze hielden zich zo ver mogelijk van vreemdelingen vandaan en konden daardoor ook niet in conflict komen. Verder waren uiterlijk vertoon en een strikt ordelijk gedrag voor veel Farizeeërs kennelijk belangrijk. Jezus van Nazareth stelt de gevolgen voor mensen centraal. De Wet is er immers om de mensen beter te laten leven, de mensen zijn er in elk geval niet om de Wet te laten verheerlijken. De Wet van Israel kent maar één Heer en dat is de God van Israel, de God van Liefde. En daar laat Jezus van Nazareth ook zien waar de oplossing ligt voor conflicten in de Wet. Het conflict bijvoorbeeld tussen De Wet dat je je naaste lief moet hebben als jezelf en de Wet dat je op de sabbat niet mag werken. Genezen mag dus wel, een mens of een dier uit een put halen ook. Maar altijd de mensen voorop stellen? Daar zwijgen de machthebbers, ook die uit onze dagen. Natuurlijk, zullen ze zeggen, bescherming van eigen bezit moet voorop staan. Maar hulp aan de armen? Dat zou ten koste kunnen gaan van dat eigen bezit.
Er is een soort diners waar zien en gezien worden,vooral het laatste, belangrijker is dan de inhoud. Kennelijk waren er in de dagen van Jezus van Nazareth ook al zulke diners. Jezus drijft de spot met de mores, de gewoonten, rond zulke bijeenkomsten. Ga maar eens op de minste plaats zitten, je dwingt dan de gastheer, of gastvrouw, om je naar voren, naar een betere plaats te roepen. Het gezien worden is dan gelijk gelukt. Als je jezelf de beste plaats toekent loop je de kans geen rekening te hebben gehouden met de eregast en te moeten opkrassen. Dat is een manier van gezien worden die je liever overslaat. Het zijn de grappen waarmee al in de Bijbel de rijken en machtigen worden bespot en te kijk worden gezet. Voor Jezus is een andere strategie belangrijk. Nodig de armen, de chronisch zieken, de gehandicapten uit. Die nodigen je weliswaar niet terug uit voor een diner en nemen ook niet veel geld voor een goed doel of status in de samenleving mee, maar op de lange duur geven ze meer plezier. Want er komt een dag dat ook deze medeburgers opstaan en zich niet langer laten knechten. De opstanding van de rechtvaardigen noemt de schrijver van dit Evangelie dat. En op dat moment ben jij geen vijand, maar een vriend van de armen, een vriend van de mensen die geen plaats in de samenleving hebben. Jij hebt ze een plaats gegeven. Die armen strijden nergens voor, ze leven om te overleven. Bij hen hoef je je nooit af te vragen wat jouw plaats is, als jij de maaltijd geeft is het de ereplaats.