Spreuken 16:1-11
Vandaag lezen we uit het boek Spreuken. Op het eerste gezicht lijkt het een losse verzameling uitspraken te zijn, een soort spreekwoorden. Een deel van de teksten uit het boek Spreuken heeft haar weg dan ook gevonden naar onze taal als een spreekwoord. Het gebruik van die meeste spreekwoorden is zo versleten dat we ze nauwelijks meer herkennen en nauwelijks de betekenis als een Bijbelse boodschap in kunnen zien. Toch is het boek Spreuken geen spreekwoordenboek, zelfs geen verzameling. Het zijn stellingen met een grote samenhang die belangrijke thema’s van elke samenleving behandelen. In de wandeling noemt men het boek Spreuken “wijsheidsliteratuur”. Een filosofisch tractaat zouden we misschien tegenwoordig zeggen. Er is over nagedacht en de resultaten van het overdenken van de samenleving vindt je terug in dit boek. Een boek dat ook zelf aanleiding geeft om te overdenken dus. Uitgangspunt is dat het begin van echte wijsheid het ontzag voor de God van Israël is. De God die de mensen uitdaagt hun naaste lief te hebben als zichzelf.
Die uitdaging bepaald ook deze inleiding op de rest van het boek. Hier begint iets nieuws. Het zal vervolgens gaan over de Koning. Nu had men in Israël een koning die de wetten maakte voor het land maar tevens de hoogste rechter was in het land en moest toezien op de handhaving van de godsdienst. In de geschiedenis van Israël, de boeken Koningen en Kronieken, kunnen we lezen hoe vaak koningen in Israël in de fout gingen, zowel met de wetgeving als de rechtspraak en zeker met de handhaving van de godsdienst. De verzen die we vandaag lezen voeren ons van de verhouding tussen God en mens naar de verhouding tussen Koning en zijn onderdanen. Voor Koning mogen wij tegenwoordig ook rustig regering en parlement lezen. Zij maken immers de wetten en moeten zorgen dat er rechtvaardig recht gesproken wordt en dat elke burger in het land tot zijn of haar recht kan komen.
Het zal niet verbazen dat ook het boek Spreuken de nadruk legt op het gaan van de Weg van de God van Israël. Je kunt als mens nog zoveel plannen maken of ze uitkomen moet je maar afwachten. Beter is je te richten op recht en gerechtigheid, op de zorg voor de armen, voor de minsten. Als je plannen maakt in de Geest van de God van Israël, plannen om de armoede uit je omgeving te bannen, plannen om te zorgen voor de minsten, dan zul je merken dat die plannen eigenlijk altijd slagen. Plannen om zelf rijk te worden willen nog wel eens mislukken, plannen om gelukkig te worden falen eigenlijk altijd, geluk komt altijd buiten jezelf om, meestal ondanks jezelf. Maar als je mensen, alle mensen, met liefde benaderd, dat willen vijanden zelfs wel instemmen met vrede. Daarom geldt voor de Koning wat voor ieder mens moet gelden, dat God de maatstaf geeft voor het recht, elke maatregel en elke wet zal in zich moeten hebben dat er sprake is van eerlijk delen en zorg voor de zwakste en de minste. Om te kijken of het waar is kan het boek Spreuken een handig hulpmiddel zijn. We mogen er gelukkig ook elke dag opnieuw weer aan werken, ook vandaag weer.