Handelingen 4:1-12
In de naam van de Koningin staat boven onze vonissen. Dat betekent niet dat de Koningin iets te maken heeft met het vonnis zelf maar dat er recht gesproken is op basis van geldige wetgeving. Dat die wetten geldig zijn is te zien aan de handtekening van de Koningin die er onder staat. In de dagen van Petrus en Johannes moest er recht worden gesproken op basis van de wetten van Mozes, de eerste vijf boeken van wat wij het Oude Testament zijn gaan noemen. Daar staan een heleboel regels in waaraan gelovige Joden zich moeten houden. Iemand genezen kan volgens die regels niet zomaar. Je bent pas genezen als de priesters in de Tempel verklaard hebben dat je genezen bent. Dat was een goede bescherming tegen allerhande kwakzalvers en oplichters. In een tijd dat de medische wetenschap nog niet zo ver was konden mensen gemakkelijk voor de gek worden gehouden.
Maar iemand die als verlamd langs de kant van de weg zit en die dan gaat lopen, moet die nog door de priesters gekeurd worden? Als het lopen niet echt is, als de verlamde weer neervalt en alleen door een trance tijdelijk heeft kunnen lopen dan straffen de kwakzalvers zichzelf wel. Daarom begint Petrus zijn verdediging met vast te stellen dat het genezen van een verlamde kennelijk aanleiding is tot een strafproces, of tenminste een verhoor. Maar wat is dan de vraag die in het proces beoordeeld moet worden? Dat is in wiens naam Petrus en Johannes de verlamde weer hebben laten lopen. En dan maakt Petrus een verrassende wending. Hij zegt niet dat zij het in Jezus naam hebben gedaan, maar dat Jezus het in de naam van God heeft gedaan. De Wet die door God was gegeven en in de Tempel was bewaard gaf hier de doorslag.
Petrus wijst op de liefde van Jezus van Nazareth die de Wet tot in de dood had volgehouden. De Wet die onder meer zegt “Gij zult niet doden” Nu dat hadden de priesters en de Hoge Priesters dus wel gedaan door Jezus over te leveren aan de Romeinen zodat hij gekruisigd kon worden. Maar zoals hij was, in zijn naam dus, heeft de dood geen greep op wat er gebeurt met mensen. De dood is niet langer de reden om je in te houden, om niet te zorgen voor mensen langs de kant van de weg. Het leven dat door Jezus van Nazareth een nieuwe betekenis heeft gekregen voor mensen is nu voor iedereen de reden om anders te gaan leven, om te gaan leven in het teken van de liefde voor elkaar. De dood jaagt ons schrik aan, we ontkennen de dood of we vluchten er voor. Wie er mee dreigt heeft macht over ons gekregen. Maar in Jezus van Nazareth zijn we er van bevrijd. Wijzelf zijn niet meer het centrum van ons handelen, maar onze naaste is dat en met name de armen, de verdrukten zijn dat. Daarmee begint een nieuwe wereld, een wereld waar we elke dag opnieuw mee mogen beginnen, ook vandaag weer.