Marcus 2:13-22
Die Marcus schreef het korste evangelie maar heeft soms ook de meest korte en heldere teksten. Gisteren was het bevel: “Sta Op”, en vandaag klinkt het: “Volg mij”. Die oproep is gericht aan een belastinginner. Bijna zou je zeggen een ambtenaar maar zo was het niet. Tot in de negentiende eeuw hadden wij dat systeem ook. Je ging naar de overheid en deed een bod op het recht lang de weg tol te heffen. Als het bod hoog genoeg was kreeg je dat recht en moest je zien er geld aan te verdienen. Kwam er meer verkeer langs dan je had verwacht dan verdiende je natuurlijk, kwam er minder verkeer langs dan moest je zien de tol te verhogen. In de dagen van Jezus was het niet anders. Alleen kwam die belasting niet ten goede aan het volk zelf maar aan de bezetters.
De Keizer en de burgers van Rome leefden er goed van, de soldaten werden er van betaald maar de armen werden steeds armer en het volk werd onderdrukt. Volgen van Jezus betekende letterlijk daartegen in opstand te komen. Dat zegt het verhaal dan ook, nadat de tollenaar Levi de oproep had gehoord stond hij op. En hij liet het er niet bij want hij zorgde dat het systeem zand in de molen werd gestrooid. Bij hem thuis gaf hij Jezus de gelegenheid aan andere belastinginners en mensen die de Wet van de Woestijn niet meer kenden uit te leggen wat het Koninkrijk van de Liefde nou eigenlijk kon inhouden. De bestaande religieuze leiders hadden een breekbaar evenwicht met de bezetter bereikt en een populaire prediker die opriep terug te keren naar de oude wetten en gebruiken van het volk, in de geest van de onvoorwaardelijke liefde, die dus onrust stookte, konden ze niet gebruiken. Maar juist waar die liefdeloosheid heerst zijn de mensen die de Liefde dienen het meest nodig.
Â
Komende woensdag begint de 40 dagentijd. Zo heet dat bij de Protestanten, vroeger zelfs de Lijdenstijd genoemd, 46 dagen voorbereiden op Pasen en stilstaan bij het lijden van Jezus. Rooms Katholieken noemen het de Vastentijd. Geen vlees meer eten, niet snoepen en geen alcohol. De tijd tussen de winter en het voorjaar moet worden overleefd. De wintervoorraden zijn op of bijna op, wat er nog is dreigt bedorven te raken. Daarom waren er drie dagen om nog eens alles op te maken, alvast het afval te verbranden en te delen met de armsten in de samenleving. Nu breekt de tijd aan van bezinning. De leerlingen van Jezus deden niet aan vasten. Het delen met de armen werd voor hen een tweede natuur. Twee broden en vijf vissen waren genoeg om vijfduizend mensen te eten te geven. Als je met elkaar deelt, en werkelijk met iedereen weet te delen, is het altijd feest. Als je de onderkant van de samenleving altijd al de boventoon laat voeren dan blijft het carnaval ook in de veertigdagentijd. Die bezinning is er niet minder belangrijk om. Laten we werkelijk iedereen meedoen in onze samenleving? Ook de vreemdelingen in ons midden? Het lijkt er niet op. De zes komende zondagen niet meegeteld is de opstanding over 40 dagen na woensdag. Laten we nu alvast oefenen in een samenleving waar iedereen mee mag doen en waar er voldoende is voor iedereen om te leven. Daar kunnen we vandaag mee beginnen.