Het tiende deel

Deuteronomium 14:22-29

In Israël kende men klaarblijkelijk de vlaktaks. Een belasting waarbij iedereen tien procent van de opbrengst moest afdragen. Een mooi bedrag. Toen Hertog Alva dat in de zestiende eeuw namens de Koning van Spanje ook in Nederland wilde introduceren kwam de opstand in de Nederlanden direct in een stroomversnelling. Een tiende deel van ons inkomen reserveren om bij te dragen aan de samenleving? Bekijk het maar. Ook vandaag de dag is het betalen van belasting voor velen een vervelende zaak. Natuurlijk moet er goed onderwijs zijn, een goede gezondheidszorg, een politie die ons beschermd tegen misdadigers, een leger dat ons land beschermd tegen vreemde overheersing een bestuur dat in gemeente, provincie en het land de zaak goed regelt en waterschappen die de dijken onderhouden. Maar er voor betalen? Dat laten we liever aan anderen over en de rijken weten het zo te krijgen dat naar verhouding de armen nog het meeste bijdragen aan het in stand houden van de samenleving.

Maar gaat het in het gedeelte van vandaag eigenlijk wel om een belasting? In het boek Deuteronomium vertelt Mozes hoe het volk het beste kan gehoorzamen aan het gebod van de God van Israël de naaste lief te hebben als zichzelf en daarmee God lief te hebben boven alles. Dat gaat door te delen van wat je hebt. En delen met anderen is een feest. Daarom moet je niet alles oppotten maar elk jaar een tiende van de koren, wijn en de olie afzonderen om er een feestmaal mee aan te richten, Ook de eerstgeboren schapen, geiten en runderen moeten voor dat feestmaal worden bestemd. We hebben al eerder gelezen dat het feestmaal gegeven moet worden bij het heiligdom voor de God van Israël. Als je daar ver vandaan woont dan verkoop je dat tiende deel en de eerstgeboren dieren en koop je van de opbrengst nieuwe in de buurt van het heiligdom. Daar houd je dan het feestmaal met de familie, de levieten, de slaven en slavinnen, de armen en met de vreemdelingen die je hebben geholpen.

Maar de zorg voor hen die niets hebben gaat verder. Je moet een opslagplaats inrichten. En er voor zorgen dat elk derde jaar daar een tiende van de hele opbrengst van je oogst en je fokprogramma terecht komt. Die opslagplaats hoort in de stad waar je bij hoort. En die opbrengst is voor de Levieten, de vreemdelingen, de weduwen en de wezen. Die vreemdelingen die zetten we hier niet zomaar in, die worden in dit rijtje in de Bijbel voortdurend genoemd. Wat zetten wij voor hen op zij? Die Levieten zijn eigenlijk de bestuurders van nu. Zij zorgen voor het handhaven van het recht. Daarbij mochten ze van niemand afhankelijk zijn en dus bezaten ze niks, geen land, geen oogst. Dan wisten ze gelijk hoe het is arm te zijn en bij geschillen tussen arm en rijk konden ze de juiste, de rechtvaardige, kan kiezen. Onafhankelijkheid van rechtspraak en bestuur is dus een groot goed. Ook wij mogen bij de inrichting van onze samenleving daar wel eens op letten. Dan wordt belasting betalen een feest, voor de rechtvaardige bestuurders, voor de armen, en voor de vreemdelingen die onder ons zijn. Allen mogen de lof zingen van onze God die het ons heeft gegeven en wij mogen weten dat met het betalen van belasting we laten zien dat we God lief hebben boven alles.

 

Plaats een reactie