1 Korintiërs 6:1-11
Het zoeken van een eerlijke rechterlijke uitspraak is geen voor de hand liggende zaak. Paulus verwijt zijn gemeenteleden in Korinthe dat ze tegen elkaar processen voeren bij de Heidenen. Nu is dat niet zo vreemd. Als je een rechtsgeschil hebt dan leg je dat voor aan onafhankelijke rechters en bij een uiteindelijk uitspraak leg je je neer. Waarom gaat Paulus hier dan zo tegen te keer? Het antwoord vinden we om ons heen en in het Oude Testament. In die Hebreeuwse Bijbel wordt herhaaldelijk geklaagd over de kwaliteit van de rechtspraak. Rechters laten zich beïnvloeden door de maatschappelijke status van de partijen. De meest invloedrijke, de machtigste en de rijkste, krijgen dan gelijk. Dat terwijl het uitgangspunt zou moeten zijn dat het recht voor allen gelijk is. Maar rijken kunnen nu eenmaal de beste advocaten inhuren en hebben daarom altijd een voorsprong. In de Romeinse Rechtspraak werd die gelijkheid gesymboliseerd door de godin Justitia die het zwaard van de rechters heeft en een blinddoek voor de ogen.
In de Heidense rechtspraak, de verkeerde rechtspraak komt echter ook omkoping voor. Verschillende profeten waren daar in de geschiedenis al tegen te hoop gelopen en in het boek Prediker komt de verzuchting voor dat wie naar de plaats van het recht kijkt onrecht ziet. Is dat in onze dagen anders? Niet meer. De rechten die je moet betalen om een proces te voeren zijn zo hoog geworden dat mensen met een wat lager inkomen een te groot deel van hun inkomen aan deze zogenaamde griffierechten moeten betalen om nog een proces te kunnen voeren. Rechters en advocaten zijn vergeefs te hoop gelopen tegen deze ongelijkheid. Rijke firma’s en mensen met een hoog inkomen kunnen het zich gemakkelijk permiteren de armen te dagen voor de rechtbank. Zij lopen dus voortdurend de kans het recht aan hun zijde te vinden omdat er een verschil is in inkomens en vermogenspositie. De Bijbel noemt dat onrecht, Paulus voegt daar aan toe dat een gemeente van Jezus van Nazareth daar niets mee te maken moet willen hebben.
Moet je dan maar in eigen kring rechtbanken organiseren om tenminste een eerlijke en Christelijke rechtspraak te garanderen? Paulus gruwt er van in het gedeelte dat we vandaag lezen. Het zijn immers broeders en zusters die geschillen met elkaar willen uitvechten. En wat voor indruk moet een jonge gemeente wel maken op de buitenwereld als de leden er van elkaar tot op het bot willen bevechten via rechtsgedingen? Daar is toch niets te vinden van onderlinge liefde en solidariteit? Daar merk je toch niks van het elkaar liefhebben als jezelf? Als je weet hebt van goed en kwaad en er van overtuigd bent dat ook de ander weet heeft van goed en kwaad dan moet je toch in goed onderling overleg een oplossing voor je geschil weten te vinden? De hedendaagse praktijk van de mediation gaat daar eigenlijk ook van uit. Eigenlijk, zegt Paulus, zou je aan het onderling oplossen van conflicten kunnen laten zien wat voor rijkdom een Christelijke gemeente in haar midden heeft. Dat geldt natuurlijk ook vandaag de dag, al zou de diaconie misschien toch de absurd hoge griffiekosten wat vaker voor haar rekening kunnen nemen bij de armen. Maar onderlinge conflicten in de gemeente zou je ook onderling moeten kunnen oplossen.