Lucas 14:1-6
Er is in de Kerkgeschiedenis nog wel eens gedaan of Jezus iets tegen de Joden zou hebben gehad. Nu komen we in het verhaal over Jezus van Nazareth weinig tegen over wat de Duitsters “zelfhaat” noemen. Jezus van Nazareth was voluit Jood en wilde dat ook voluit zijn. Hij deed mee in het verhaal van Israel, ja, erger nog, hij wilde niet dat het verhaal van Israel uiteindelijk zou stranden in een hoekje van de wereldgeschiedenis. Het land Israel was immers bezet door Perzen, Grieken, Syriërs en in zijn tijd door Romeinen. Jezus van Nazareth was waarschijnlijk het meest verwant aan de stroming van de Farizeeën. Die wilden de Wet van de Woestijn weer midden in het volk plaatsen. Omdat onder al die bezettingen bezoeken aan Jeruzalem waar de Wet werd bewaard vaak moeilijk was hadden ze de Synagoge uitgevonden, het leerhuis, waar uit de Wet, de Profeten en de Schriften werd gelezen. Wij kunnen die teruglezen in wat ook in de Nieuwe Bijbelvertaling ten onrechte “Het Oude Testament” wordt genoemd. Dat is de Nederlandse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel. Er was echter een groot verschil tussen Jezus van Nazareth en de meeste van de Farizeeën. Die laatste hielden rekening met de gevoeligheden van de bezetters. Ze hielden zich zo ver mogelijk van vreemdelingen vandaan en konden daardoor ook niet in conflict komen. Verder waren uiterlijk vertoon en een strikt ordelijk gedrag voor veel Farizeeërs kennelijk belangrijk. Jezus van Nazareth stelt de gevolgen voor mensen centraal. De Wet is er immers om de mensen beter te laten leven, de mensen zijn er in elk geval niet om de Wet te laten verheerlijken. De Wet van Israel kent maar één Heer en dat is de God van Israel, de God van Liefde. En daar laat Jezus van Nazareth ook zien waar de oplossing ligt voor conflicten in de Wet. Het conflict bijvoorbeeld tussen De Wet dat je je naaste lief moet hebben als jezelf en de Wet dat je op de sabbat niet mag werken. Genezen mag dus wel, een mens of een dier uit een put halen ook. Maar altijd de mensen voorop stellen? Altijd maar alles afwegen tegen het belang van de armen, de zieken, de zwakken? Daarop hebben keurige mensen vaak geen antwoord. Daar zwijgen de machthebbers, ook die uit onze dagen. Natuurlijk, zullen ze zeggen, bescherming van eigen bezit moet voorop staan. Maar hulp aan de armen? Dat zou ten koste kunnen gaan van dat eigen bezit. Het antwoord is duidelijk, daar waar niet onvoorwaardelijk wordt geprobeerd de armoede uit de wereld te helpen wordt onvoorwaardelijk geprobeerd de armoede in stand te houden.