Deuteronomium 33:22-29
Â
Dat mag je toch iedereen toewensen, dat je gedragen mag worden door de liefde. De Liefde zelf die je draagt door goede maar vooral ook door slechte tijden. In dit voorlaatste hoofdstuk van Deuteronomium gaat het over het goede en niets dan het goede voor het volk Israel. Dat goede doen is niet eenvoudig. Uit het Evangelie naar Matteüs kennen we natuurlijk de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan. Als we gewond langs de kant van de weg liggen dan hopen we dat we zo’n naaste tegenkomen. Maar denk dan eens aan dat Chinese meisje dat overreden werd, niet één maal, maar twee maal. Waar mensen langs liepen, 18 mensen die niet op of om keken. Zulke naasten kunnen we missen. Uiteindelijk was er een voddenraapster die bleef staan en die haar in haar armen nam. Zoals Mozes hier zingt dat de God van Israël het volk in zijn armen neemt. Zo’n naaste mogen wij ons wensen, maar zo’n naaste krijgen we alleen als we zelf zo’n naaste willen zijn.
Het volk Israël had dit onder leiding van Mozes in de woestijn geleerd. Als je daar niet onvoorwaardelijk op elkaar wil zijn aangewezen dan haal je het niet. Vandaag is de ander de zwakke maar morgen kan jij het zijn. Uiteindelijk komt dit volk terecht in het land dat overvloeit van melk en honing. Israël wordt hier Jesurun genoemd, dat betekent de gelukkige. Het zal duidelijk zijn dat een God die je uit de slavernij heeft bevrijdt en heeft geleerd hoe je voor elkaar kunt instaan en daardoor de woestijn kunt overleven van zijn volk de gelukkige maakt. Wie in onze dagen dit gedeelte leest zal het niet direct herkennen, maar dat gepraat over de hemel en de wolken heeft een bijzondere betekenis. Niet de krachten van de natuur, niet de zon en de maan, niet de donder en de bliksem zijn de goden waar je je op kan verlaten. De God van Israël gaat die machten en krachten te boven, die gebruikt die machten en krachten hooguit om er op te rijden zoals een Koning in een gouden koets of hoog te paard door de stad rijdt. Alle verwijzing naar goddelijke machten van de natuur wordt hier teniet gedaan.
Wij zijn nog niet in het land dat overvloeit van melk en honing maar we kunnen dromen over wat ons te wachten staat. Een land en een volk waar alleen de liefde heerst, waar zorg is voor elkaar, waar de laatste de eerste zal zijn en waar gelachen wordt en gejuicht. Huub Oosterhuis dichte eens met Maria, de moeder van Jezus, dat God “deze wereld omgekeerd” wil. Het omgekeerde van een wereld waar een meisje dat verongelukt is langs de kant van de weg blijft liggen zonder dat iemand er naar kijkt. In dit hoofdstuk van Deuteronomium komen we echter ook het zesde couplet van het Wilhelmus tegen. “Mijn schild en mijn betrouwen zijt Gij, o God, mijn Heer” heet het daar in een citaat uit dit hoofdstuk en daar ging het om het verdrijven van tyrannie, en elke tyrannie verscheurt het hart van de gelovige nietwaar. De tyran zal uiteindelijk de macht van de Liefde moeten erkennen en daar het stof van de voeten moeten likken. Een beeld dat we in onze dagen ook mogen zien. En daarom rest ons niet anders dan te werken aan een wereld vervuld van liefde, daar mogen we elke dag mee bezig zijn, ook vandaag.