Titus 3:1-7
Paulus schreef, net als de andere schrijvers van het Nieuwe Testament, in een tijd dat de nieuwe religie van Jezus aanhangers, Christenen genoemd, nog verdacht waren. Wilden ze niet een nieuw Koninkrijk stichten? Hadden ze niet maar één Heer en dat was dan niet de Goddelijke Keizer? Gemakkelijk konden deze Christenen voor oproerkraaiers worden aangezien. Offeren in de tempels was er niet bij. Onderscheid tussen slaven en heren, tussen mannen en vrouwen, was in hun midden weggevallen. In wat Paulus schreef moest hij daarom voorzichtig zijn. Het ging weliswaar om de bevrijding van de gebondenen, om recht voor de armen, maar niet met geweld en revolutie. In een wereldrijk als het Romeinse zou dat volstrekte onzin geweest zijn. Je kon beter uitgaan van gehoorzaamheid aan de overheid. Als de overheid de brief aan Titus in handen zou krijgen dan lijkt dit gedeelte uit het derde hoofdstuk een keurige oproep. Lijkt zeg ik want kijk eens goed. Er staat dat je ook voor de overheid altijd bereid moet zijn het goede te doen. Had Paulus zelf niet zijn overheid in de steek gelaten toen hij namens die overheid de Christenen moest vervolgen? Het was aan Titus natuurlijk wel bekend, en ook aan de overige Christenen zal het doorverteld zijn dat Paulus op de verkeerde weg was geweest. Elders schrijft hij ook spijt te hebben deel te hebben genomen aan de steniging van Stephanus, al was het maar door het bewaken van de kleren van de stenigers. Als Paulus schrijft dat ze elkaar verafschuwden en haatten dan was dat iets tussen Paulus en de Christenen. De gehoorzaamheid aan de overheid gaat daarom net zover als dat ten goede komt aan de armen, aan de bevrijding, aan het leven in het verhaal van Jezus van Nazareth. In die gehoorzaamheid komt de reclame voor het geloof weer aan de orde, geen kwaadsprekerij, vredelievend, en zachtmoedig. Niet zoals die Belgische Kardinaal Daneels die kwaadsprak over een Belgisch wetsvoorstel dat het lijden van onmondigen tracht te helpen verzachten , of te beëindigen, op een manier die ook voor mondigen is weggelegd. Uiterste voorzichtigheid is daarbij op z’n plaats en die discussie moet in België nog beginnen. Een zogenaamd christelijke preek van de kardinaal zit daarbij in de weg. Dat is dus niet wat Paulus in deze brief heeft bedoeld. In het gedeelte van vandaag staat daarom een moeilijk beeld, het beeld van de wedergeboorte. Gemakkelijk roepen Christenen dat ze wedergeboren Christenen zijn, maar als je ze vraagt naar de vruchten van hun wedergeboorte dan gaan ze stamelen. Meestal worden de armen en de zwakken er niet beter van. Toch wordt dat bedoeld. In de wereld, ook die van nu, gaan wetten boven mensen, daar worden de wetten uitgelegd desnoods ten kosten van de zwaksten. Zo deed ook die kardinaal uit België. In de wereld die God voor ons geschapen heeft, gaan de mensen boven de wetten, daar heerst dus barmhartigheid. In die wereld geldt alleen het goede en niet dan het goede. Dan komen mensen tot hun recht en in die Geest kunnen wij dus ook mensen tot hun recht laten komen. Wedergeboren zijn betekent dus dat je opnieuw mag beginnen in een nieuwe wereld. En het mooiste is dat je dat elke dag opnieuw mag, ook vandaag dus.